1e zondag veertigdagentijd:
Deuterenomium. 26,4-10; Lucas 4,1-13
Jezus is aan het einde van zijn krachten en dus kwetsbaar. Hij lijkt op een stuk aangeschoten wild. Veertig dagen verblijft hij al in de woestijn. Vergeet even dat een dag vierentwintig uur heeft. Veertig staat namelijk óók voor een mensenleven lang. Als God naar onze wereld ziet treft hij een ploeterende en zwoegende samenleving aan, die zolang zij al bestaat worstelt met haar eigen aanwezigheid, haar bedoeling, en haar nooit aflatend verlangen naar vrijheid, nieuwe horizonten, ver weg van bedreiging en angst. Een strijd om te overleven, energie verslindend, een uitputtingsslag. Mensen van alle tijden worden voortdurend bekoord om hun verzet op te geven. Je waant je een zwemmer in wilde wateren. Je wilt de kust bereiken, want daar is vaste grond. Maar het gevecht met het water is vermoeiend en taai en je hoeft je alleen maar te laten gaan en wegzinken naar rust en stilte. Overgave aan chaos en duisternis, dat wel, maar ook een einde aan het gevecht, dat je krachten sloopt en verslindt. Een leven lang, veertig dagen.
Daarom heeft Jezus honger. We treffen de mens Jezus van Nazaret
dus aan op het meest kwetsbare ogenblik van zijn bestaan. Zal hij
bezwijken, zich laten gaan, ….. óf zal hij vasthouden aan de weg,
die hij begonnen is? De weg, die hem brengen moet naar vaste
grond, land door God beloofd, opstanding uit de dood en daarna
eeuwig leven. Dit gevecht tussen wegzinken en volharden wordt door
de evangelist Lucas aanschouwelijk beschreven. Jezus is de mens,
die zich geroepen weet te leven als de gestalte van God. Jij bent
mijn beminde zoon, mijn beeld en gelijkenis. Dat behaagt Mij: zo
klonk het uit de hemel bij zijn doop in de Jordaan. Zo wordt ook
ieder van ons elke dag opnieuw uitgenodigd om sprekend God te
zijn. We zullen op God gelijken zoals kinderen sprekend op hun
ouders gelijken. Jezus is dus zoon van God. Onze tegenstander is
de wereld. Daar geldt het recht van de sterkste. Daar is de ander
niet je medemens maar een leverancier van wat je wilt hebben of
bereiken. Daar wordt geluisterd naar de grootste schreeuwers,
vergapen wij ons aan geraffineerde reclamebeelden, en maken wij
ons onderhorig aan vele afgoden als geld, bezittingen, carrière en
invloed. Daar scheppen we ons een eigen domein, waar we ons
onafhankelijk wanen dank zij vele middelen van mobiliteit als
auto’s, sociale media en platte schermpjes, waarmee we de hele
wereld heen en weer schuiven en afschuimen. Je kunt erbij blijven
zitten: wegzinken in je eigen virtuele wereld. Deze tegenstander
is onze dagelijkse tegenstrever. De Bijbel noemt deze tegenspeler
de duivel.
Deze twee, zoon of dochter van God aan de ene kant, én de duivel,
de tegenstrever aan de andere kant, kunnen niet door één deur. Als
ze beiden op het toneel verschijnen loopt de spanning snel omhoog.
De locatie is de woestijn. Dat is een neutrale plaatsaanduiding,
want de woestijn kan bloeien maar je ook verschroeien. Dat hangt
af van de uitkomst van dit tweegevecht. ‘Hallo, jij daar’, roept
de duivel. ‘Ben jij beeld en gelijkenis van God? Dan kun jij dus
alles! Zie je die steen daar? Zeg dan dat hij brood wordt’. Je
vergist je, antwoord Jezus. Ik ben beeld en gelijkenis van God,
maar niet God zelf. Ik kan alleen gestalte van God zijn als ik mij
houdt aan zijn Torah, wet en profeten, Mozes en Elia. Zonder dat
Woord van God is die steen van jou een dode wereld.
Ook goed, zegt de duivel, maar laten we dan eens uitstijgen boven onszelf, laten we onze grenzen verleggen. Lucas zegt letterlijk dat de duivel Jezus omhoog leidt. Hij streelt onze ijdelheid en fokt onze zelfingenomenheid op. Hij laat al die aardse rijkdommen zien. Het woord gratis dit en gratis dat, korting hier en korting daar is nauwelijks uitgeschreeuwd of er komt een nieuwe slogan op je af: bij twee nieuwe tweede huizen krijg je een derde tweede huis erbij! Neem het van mij aan, zegt de duivel. Leg je neer bij