PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2007 (C)


Paawake: Lucas 24,1-12
7/8 april 2007, Antoon Boks OP

Vinden we de keuze van het evangelie van vannacht een rare keuze? Zijn we niet al bezig met het vieren van de verrijzenis? Maar er is helemaal geen verhaal over de verrijzenis! Er is wel een verhaal over verlies en verbijstering en we horen over "twee mannen in stralende gewaden". De vrouwen vertellen de elf wat ze gehoord hebben en dan is er ongeloof bij de elf en Petrus verbaast zich later bij het lege graf.
In onze kloosterkapel is heel wat tijd gebruikt om de vieringen van Pasen en de daar aan voorafgaande Goede Week zo mooi mogelijk te laten verlopen. Iedereen was bezig de viering van de verrijzenis van de Heer voor te bereiden. Ik ben zeker, dat de resultaten van hun zorgvuldig werk vruchten af zal werpen in ons enthousiaste en biddende antwoord.
Vinden we dat de keuze van het evangelie wel een beetje meer "overtuigend" en "medewerkend" had kunnen zijn, om in de toon te blijven van de rest van de viering. De vrouwen, de elf en dan Petrus vestigen onze aandacht op wat we deze avond vieren want samen met hen kijken we in het lege graf. We hebben het advies van de twee boodschappers die de vrouwen ontmoeten bij het graf. "Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was." Zij spraken over de voorspelling van Jezus over zijn lijden en zijn verrijzenis. Jezus blijft bij ons in ons eigen sterven; hij is samen met ons op weg naar het graf.
Maar de twee mannen in de stralende gewaden willen de vrouwen en ook de anderen nog aan iets anders herinneren. Ze moesten zich de belofte van Jezus herinneren en vertrouwen, dat hij en zij zouden verrijzen. Verrijzenis kwam na al die pijn... al die dood. Want de eerste leerlingen van Jezus zagen zijn verschrikkelijke pijn en dood, ze konden zich moeilijk de belofte van de verrijzenis "herinneren". Dat hebben wij ook soms. De pijn en het lege graf waar we naar kijken maakt het ook voor ons moeilijk ons de verrijzenis te "herinneren". Hoeveel mensen hebben niet heel veel te verduren, ook onder ons. Meerdere mensen heb ik horen zeggen: "Dit is te veel voor me. Wat in het verleden gebeurd is, heb ik nog kunnen dragen, maar dit is te erg!" Die mensen spreken zich uit als in een klaagpsalm. Ze vragen God. Zoals vele mensen voelen we ook meer dan eens, dat ons geloof op de proef wordt gesteld. We proberen te vertrouwen op de belofte van God en hopen dat de verrijzenis van de Heer ook onze verrijzenis zal zijn. We zijn dan als de mensen bij het graf, die proberen zich allerlei dingen te "herinneren". Bij de dood vaak is er vaak geen hulp dichtbij. Zo moeten de leerlingen van Jezus zich gevoeld hebben na de verschrikkelijke dood van Jezus en zijn begrafenis. Wat kon je nog zeggen? Wat kon er nog gedaan worden? Zij en wij voelen ons verslagen door een sterke vijand. Het was erg donker. Wij allemaal hebben donkere plaatsen en hebben heel wat verlies geleden. Zelfs de dood van mensen op leeftijd laat ons met ongemakkelijke vragen en we kijken in een leeg graf. De dood is niet het enige graf: het in elkaar klappen van een huwelijk, het 

verraad van familie of vrienden, het falen van een levensproject, onvervulde dromen, een levensbedreigende ziekte, ze komen ook
veel te veel voor. We hebben allemaal in vele donkere graven gekeken en gehuild, ons afgevraagd of het niet mogelijk zou zijn om de tijd terug te draaien naar een betere tijd.
Die vrouwen die naar het graf gingen, deden dat om deze rite af te maken. Het was hun laatste vaarwel; het laatste wat ze konden doen voor een geliefde persoon. Wat konden ze nog meer doen? Maria Magdalena was er bij. De verhalen vertellen dat Jezus haar leven had veranderd. Ze had moeilijkheden gehad en Jezus had haar leven veranderd. Toen zij en de andere vrouwen het lege graf zagen, waren ze zo van streek, dat ze niet wisten wat ze moesten denken. Maar Lukas is een dichter en hij vertelt ons ook dat het bij het ochtendgloren op die eerste dag was. Iets stond op het punt te gebeuren voor de leerlingen. Iemand staat op het punt hun levens te veranderen. Maar niet ineens. Net zoals wij zullen ze moeten wachten en wachten is zo verschrikkelijk moeilijk.
Lege graven bewijzen niets; dat zijn alleen maar lege graven. Laten we samen met Maria en haar gezellen er in kijken. Laten we bij dit lege graf alle verliezen brengen, die we in ons leven geleden hebben. We zien de verrezen Christus niet. We zien geen doden, die zich verblijden in het toekomstige leven met al die anderen die we kenden en van wie we hielden. Het lege graf bewijst niets voor Maria en de vrouwen. Wat het betekende kan alleen ons geloof ons vertellen. De mannen bij het graf gebruikten het niet als bewijs dat Jezus verrezen is. Maar ze zeiden wel: "Herinner je wat hij tegen jullie zei..." Jezus betekent iets voor ons; hij heeft onze levens veranderd. Als we bij het graf van de wereld of bij ons eigen graf staan, dan "herinneren" we ons Jezus.
We "herinneren" dat het geloof in de verrezen Heer ons kan helpen om onze persoonlijke duivels te overwinnen. We kunnen blijven werken om het koninkrijk werkelijkheid te laten worden in ons leven en dat zal er weer voor zorgen, dat we niet moedeloos worden door het langzame proces van de verandering. We zouden zo graag verbetering willen bereiken in ons eigen leven en in dat van anderen. We herinneren ons de woorden, die Jezus heeft gesproken: "Dit is mijn bloed. Dit is mijn lichaam gebroken voor jullie. Gezegend de armen van geest, want zij bezitten het koninkrijk van de hemel. Komt allen bij mij, die onder zware dingen gebukt gaan en ik zal jullie rust geven". Die woorden mogen we ons herinneren, als het nieuws echt geen goed nieuws is en we graven zien met wanhoop en verslagenheid. Met de vrouwen kijken we in het lege graf en we luisteren naar het goede advies, dat die twee mannen in stralende kleren ons hebben gegeven. Vele goede woorden en deze Eucharistie zijn ons dagelijks brood, ons voedsel voor onderweg. Ze ondersteunen ons steeds weer opnieuw, want we wachten in blijde verwachting op de komst van onze verlosser Jezus Christus.

1e Paasdag: Handelingen 10,34a-37; Johannes 20,1-9
8 april 2007, Paul Minke OP

In de verhalen over de verrijzenis van Jezus valt een ding met name op: de verrijzenis of opstanding van Jezus zelf wordt nergens beschre-ven. Zij onttrok zich aan de waarneming van de apostelen en de vrou-wen Niemand heeft het gezien. Er is geen enkele ooggetuige. Wat wel gezien is, zijn niet mis te verstane tekenen, die de leerlingen en de vrouwen uit hun aanvankelijke ontreddering tot het geloof brachten, dat Jezus niet dood was maar leeft. Hun groeiend geloof vinden we terug in de verhalen die zij nalieten. Zoals vandaag over de paniek en veront-rusting bij Maria Magdalena, toen zij bij het graf gekomen de steen van de opening zag weggerold. Zij zag en zag niet wat het kon betekenen. Zij zag slechts een leeg graf. Zij rende weg naar Petrus en de andere meest geliefde leerling van Jezus. Ook zij, verontrust, renden beiden naar het graf om te zien. Ook Petrus zag, maar zag niet meer dan de linnen doeken en de zweetdoek. Tenslotte zag de andere leerling. Hij zag en geloofde. Het lege graf, de doeken, zij hadden voor hem een betekenis, nog niet helder wellicht, maar er was meer dan wat zijn ogen waarnamen. Het verhaal eindigt met: De leerlingen gingen terug naar huis. Je bent geneigd te zeggen: onverrichter zake. Onzeker, met twij-fels. Maar de tekenen zullen hun werk doen, geloof en hoop wekken.
Dit gebeurde op de eerste dag na de sabbat, zo staat er letterlijk, de Sabbat, de dag waarop God rustte van zijn scheppingswerk. Zo ver-meld roept het verhaal de herinnering op aan de eerste dag waarop God de schepping begon en het eerste woord sprak: Licht. Het is alsof God vandaag een nieuwe schepping begonnen is en aan mens en we-reld opnieuw zijn Licht geeft: Jezus de Verrezene. Tot dit inzicht geko-men, zoekend naar de betekenis van het lege graf, hebben de aposte-len niet opgehouden te getuigen van hun geloof, dat de Heer leeft, dat hij is opgestaan uit de dood, uit het graf vandaan. "Hij heeft ons opge-dragen daarvan getuigenis af te leggen en aan het volk bekend te ma-ken dat hij het is, die door God is aangesteld als rechter over de leven-den en de doden", aldus Petrus.
Getuigenis met woorden alleen is niet voldoende, zo beseften zij ook. Het geloof in de opstanding van Jezus moet worden gedaan. In het licht van 'DE HEER LEEFT' kregen de verhalen en wonderen van Jezus een nieuwe en verrassende betekenis, een nieuwe inhoud. Door Jezus' opstanding uit de dood komen de apostelen tot het besef dat Jezus' levenskeuze zoals zijn keuze voor de armen en ontrechten zijn visie op de inrichting van de samenleving van mensen ingegeven is door zijn geloof, dat God ons leven ter harte neemt en dat de belofte van het 

Rijk Gods alleen maar verstaan kan worden vanuit de overtuiging dat God ons redden wil uit de dood zelf. Met 'dood' wordt niet slechts de biologi-sche dood bedoeld, maar alles wat het leven van mensen bedreigt of kapot maakt: angst, haat, het najagen van eigen belangen ten koste van anderen, machtsmisbruik, discriminatie, honger, armoede, geweld.
Het lege graf is een téken voor hen toen, maar ook voor ons nu: God wil het donker en de dood niet. Voor zijn zoon niet, voor ons niet. Dat houdt 'n opdracht in, een scheppingsopdracht voor ons allen. Wie in God, de God van de levenden, gelooft, moet een mens zijn in wie de kracht van het leven zoals God het wil zichtbaar wordt. Want als men-sen willen weten wat verrijzenis uit de dood is, dan moeten zij dat kun-nen aflezen aan de mensen, die in God geloven, aan ons, die de op-standing uit de dood laten zien, in eigen leven.
Zoals de leerlingen tekenen nodig hadden om tot geloof te komen, zo hebben wij ook tekenen nodig om te groeien in het geloof in de Verre-zene. En tegelijkertijd zijn wij geroepen voor elkaar tekenen van de Heer te zijn. Geloven in de opstanding uit de dood is opstand tegen al-les, wat mensen ten onrechte en uit boos opzet dood en begraven houdt. Pasen heeft alles te maken met mensen, die hardnekkig vast-houden aan het geloof dat aan wat 'dood' heet, het kwaad dat mensen kwelt, nooit het laatste woord gegeven mag worden. Hoe imponerend 't kwaad, waar mensen en volken onder lijden ook is, het mag nooit zo zijn dat wij de strijd tegen de dood opgeven. Dat een mens, deze bij-zondere mens, Jezus Christus, die tijdens zijn leven nimmer is gewe-ken voor het kwaad, is opgestaan uit de dood, dat moge ons toch de overtuiging geven, dat alle strijd tegen alle kwaad en dood geen verlo-ren strijd is, hoezeer we misschien na al wat we meemaken de schijn tegen hebben.
Jezus leeft! Wat valt daaraan nog toe te voegen? Is er iets, dat ons meer hoop kan geven, dan dit bericht, hoop op een toekomst voor ons-zelf en voor deze wereld? Is er iets, dat ons meer motiveren kan dan deze boodschap om ons geloven niet slechts te laten bij het woordelijk belijden maar ook om het te activeren in daden van goedheid en zorg, in daden, die bijdragen aan een nieuwe hemel en 'n nieuwe aarde? Is er iets, dat ons meer aan elkaar binden kan, dan dit woord? Want hoe anders kan de wereld van deze boodschap overtuigd raken als wij niet samen in woord en daad leven in de geest van Jezus? Ik wens u allen een Zalig Paasfeest. Amen.

2e Paasdag: Handelingen 2,14+22-32
9 april 2007, Ernst Marijnissen OP

Die Petrus, in gezelschap van de elf, kan er wat van. Als hij tegenover de gelovigen van zijn volk getuigenis wil afleggen van zijn geloof in de verrijzenis van Jezus Messias, haalt hij als bewijs een tekst aan uit psalm 16. Deze psalm wordt aan David toegedicht en in die psalm spreekt David over zichzelf. David heeft met andere woorden een vooruitziende blik. Maar dat is een riskante opmerking. Je kunt er uit opmaken dat hij een helderziende is. Maar dat doet denken aan occultisme en is door de Schrift verboden. We moeten dus spreken van voorzien in plaats van vooruitzien. En voorzien heeft te maken met voorzienigheid en dat woord past wel in het bijbels denken. Voorzien heeft dan niets van doen met zien. Als je vertrouwt op de voorzienigheid zie je namelijk helemaal niets, maar koers je op vertrouwen en overgave. God zal voorzien, zeggen we. En dat zeggen we meestal in tijden van nood, in dagen dat we het juist niet zien zitten.
Zo beschouwd is de wijze, waarop Petrus redeneert, op zijn zachtst uitgedrukt opvallend. David heeft namelijk niets gezien, want hij is gestorven en begraven. Zijn graf is bij ons, zegt Petrus. Toch zingt David: wel mag mijn hart zich verheugen, wel mag mijn geest zich verblijden: ja, ook mijn vlees zal zijn woonstee vinden in hoop; want gij zult mijn ziel niet overlaten aan het dodenrijk, en zult uw vrome geen bederf te zien geven. Dus hebben deze psalmwoorden geen betrekking op David. Vervolgens past hij de psalmtekst zonder meer toe op Jezus, de man die jullie, Israëlieten hebben overgeleverd en gedood. Als je het betoog van Petrus volgt moet je wel tot de conclusie komen dat het niet alleen gedurfd maar vooral erg vindingrijk is. Als de psalmtekst niet op David kan slaan, moet je 

deze toepassen op Jezus, die wordt genoemd Zoon vanDavid! Natuurlijk kon David bij het dichten van zijn
psalm niets zien, de toekomst niet en Jezus Messias nog minder. Maar hij was dan ook geen vooruitziende, geen helderziende, maar een profeet, zegt Petrus. Hij kan de woorden 'gij zult mijn ziel niet overlaten aan het dodenrijk' niet hebben bedoeld als een beschrijving van zijn persoonlijke toekomst. Maar David was - wellicht onbewust - een profeet en sprak iets uit, dat hij niet kon weten of zien. Maar hij wist, bijbels gesproken, van voorzienigheid, van…. God zal voorzien, de beroemde woorden, welke Abraham zei tot Izak, zijn zoon en toekomst. Hij heeft de psalm niet gedicht omdat hij iets zag, maar omdat hij wijs geworden, vertrouwde op God. Als profeet heeft David ongelijk gezien de feiten. Wat een profeet zegt is namelijk geen voorspelling. Je kunt achteraf niet zeggen dat zijn profetie klopt of is uitgekomen. De vervulling van een profetie verloopt langs andere wegen, welke alleen helder worden aan hen, die vertrouwen.
Zo moge het ook ons vergaan. De woorden van Petrus zijn geen bewijs, niet in de aardse betekenis van het woord. Zijn woorden zijn een geloofsbelijdenis. Twintig eeuwen vol leerlingen van Jezus Messias kunnen daar niets aan veranderen. Als we zien met aardse ogen is de profetie gelogenstraft. Er is geen sprake van helderziendheid. Maar wie gelooft, áls je vertrouwt, leert helder zien en ontdekt dat een profetie om bekering vraagt en moet worden bewaarheid. Dat is toch de zin van heel het bijbels profetisme! Wie dat ervaart en in praktijk brengt mag het blijkmoedig uitroepen: Christus is waarlijk opgestaan!

2e zondag van Pasen: Handelingen 5,12-16; Johannes 20,19-31
15 april 2007, Mies Singendonk OP

In 1622 schilderde een Nederlandse navolger van de Italiaanse meester Caravaggio het moment dat Thomas zijn vinger steekt in de zij van Jezus.
We weten uit het Johannesevangelie dat Jezus zojuist voor de tweede keer aan de leerlingen is verschenen. Jezus nodigt Thomas uit; steek je hand in mijn zijde, bekijk mijn handen en overtuig jezelf. Op het schilderij is Thomas bezig vast te stellen of het waar is wat hij ziet, nl. Jezus zelf, en wat hij hoort: de stem van Jezus. Hij hoort en ziet maar hij blijft terughoudend. Hij wil aan den lijve ondervinden, kunnen pakken. Ik wil jullie graag meenemen in het tafereel van de schilder. Voordat we dat doen, wil ik eerst in herinnering roepen, hoe Maria van Magdala het lege graf ontdekte. 's Morgens vroeg, terwijl het nog donker is, ontdekt deze Maria dat het graf waar ze Jezus de vorige dag in gelegd hebben, leeg is. Ze staat te huilen bij het lege graf. Tegen de tuinman, die ook al voor dag en dauw op pad is, en die haar vraagt waarom ze huilt, valt ze uit en vraagt of hij soms weet waar het lichaam van Jezus is gebleven.
Als Maria haar naam hoort roepen, gaan haar ogen open. Degene tegen wie ze zojuist uitviel is Jezus. Aan zijn stem herkent hem. De stem van haar dierbare vriend en leraar.
Rabboeni! Mijn meester! roept ze uit. Dat Rabboeni geeft een vertrouwelijke relatie weer, een verhouding vol toewijding aan Jezus als vriend en leermeester. En vanuit die toewijding ziet Maria Jezus met de ogen van het hart.
Laten we nu eens naar het schilderij kijken. We hebben het niet hier, maar ik zal proberen het voor u na te schilderen.
Precies in het midden van het schilderij staat Jezus afgebeeld. Thomas en een geleerde staan aan weerskanten. Schuin achter deze drie zijn op de achtergrond nog twee andere figuren te zien.
Jezus staat in het midden en het licht valt op zijn schouder en torso. Hij heeft bereidwillig zijn bovenlijf ontbloot en kijkt hoe Thomas met zijn wijsvinger de wond betast.
Links van Jezus staat Thomas. De schilder heeft voor Thomas een beetje een primitieve primitieve kerel genomen. Het is wel duidelijk dat deze Thomas aan: "van horen zeggen" geen boodschap heeft. Daar handelt hij ook naar; hij steekt de top van zijn wijsvinger in Jezus' wond. Het is zo realistisch gedaan dat je er als toeschouwer eng van wordt. Op Thomas valt weinig tot geen licht. Aan Jezus' andere kant, staat een oudere man. Een vergeestelijkt geleerde; fijne trekken en op zijn fraai gebogen neus een klein brilletje. Hij maakt de indruk de leiding te hebben over dit onderzoek. Iets van het licht waar Jezus in staat, schijnt ook op deze man. Het volle licht valt op zijn schedeldak waar het verstand onder zetelt.


Dan zien we nog twee figuren op de achtergrond. De een kijkt over de schouder van Thomas voor de zekerheid toch nog even mee. De ander houdt zijn gezicht en zijn gevouwen handen naar boven~de hemel, gericht.
Thomas, de meekijker, Jezus en de geleerde zijn alle vier geconcentreerd op de wond. De geleerde houdt zijn linkerhand in de buurt van Thomas onderzoekende rechterhand. In een beschermend gebaar, zoals je een klein kind tegen ongelukjes beschermt bij zijn ontdekkings-tochten. Hij kijkt met een milde, wetende glimlach toe hoe Thomas zichzelf overtuigt.
In het Johannesevangelie geeft Thomas zich gewonnen: Mijn heer en mijn God, roept hij uit. En de lerende Jezus zegt daarop: Zalig zijn zij die niet zien, maar toch geloven.
Het geloof van Thomas is vaak beschouwd als van mindere kwaliteit. Eerst zien en dan geloven! Maar is zien met de ogen van het hart van hogere kwaliteit dan: "je overtuigen"?
De een leeft -onmiddellijk-door het hart, bij de ander daalt het geloof via het verstand naar het hart. En geregelde overdenking schenkt een langzame overtuiging. Een beetje zoals met een plantje dat verzorgd, gekoesterd en onderhouden moet worden. Als we ons verstand willen gebruiken, dan bevinden we ons in goed gezelschap. Paulus zei het al: onderzoekt alles en hij voegde er aan toe: maar behoud het goede. Blijf dus gericht op de liefde. De grote naamge-noot van de sceptische leerling van Jezus, de Dominicaan Thomas van Aquino stelde het verstand in dienst van het geloof, maar boog in liefde voor het mysterie.
Mensen hebben geleden aan hun twijfel. Twijfel was eigenlijk niet in orde. Vanuit de verbinding die er werd gelegd tussen: wie niet voor mij is, is tegen mij, en: zalig zijn zij die niet zien en toch geloven, kwamen deze mensen in een benauwend keurslijf terecht. De reputatie van de arme Thomas was een beetje zo-zo. En iemand over wie gezegd werd, dat hij of zij was als een "ongelovige Thomas" deelde in die reputatie.
Toen we kind waren, waren we als Maria Magdalena. Er zijn nog steeds van zulke Maria's, die met kinderlijke en pure vreugde geloven.
Veel van ons zijn gelukkig een beetje Maria gebleven maar gelukkig ook een beetje Thomas geworden. De hele kerkgeschiedenis zit vol mensen die in liefde voor het mysterie bogen maar ook twijfelden. Dat is maar goed ook want daardoor werd en wordt er nog steeds nagedacht. Zo wordt het geloofsgoed steeds opnieuw ' bij de tijd" gebracht".

3e zondag van Pasen: Handelingen 5,27-41; Johannes 21,1-19
22 april 2007, Henk Jongerius OP

Het is niet zonder bedoeling dat wij vandaag horen dat Jezus zichzelf aan zijn leerlingen laat zien bij het meer van Tiberias. Dat ligt immers in Galilea en de engel bij het graf heeft gezegd dat de verrezene daar gezien zal worden! In den vreemde dus, niet in Jeruzalem waar de officiële verte-genwoordigers van de Joden verblijven! Bij dat meer waren vijf broden en twee vissen genoeg om een overgrote menigte te voeden. Daarom zijn er ook nu vijf en twee leerlingen en het is alsof de verteller wil gaan zeggen: let op, want hier gaat iets gebeuren.
Petrus zegt dat hij gaat vissen, het gewone werk van alledag doen, zou je zeggen, maar daar wordt meer mee bedoeld: Het is in het alledaagse leven dat er getuigenis moet worden afgelegd over Jezus als de verrezene: geloven doe je niet alleen op zondag maar in de voortgang van alle dag. Hoe dat in zijn werk gaat, wil deze prachtige vertelling ons leren.
We horen dat het nacht is en dat er in dat donker tevergeefs naar vis wordt gehengeld. De leerlingen vangen niets: het is een vruchteloos zwoegen tegen de bierkaai totdat bij het opgaan van de zon en het aanbreken van de dag er een vreemdeling aan de oever van het meer staat die hen zegt dat ze het over een andere boeg moeten gooien. Zij herkennen de vreemdeling niet, evenmin als de twee leerlingen onderweg naar Emmaus en Maria van Magdala in de tuin. Hun ogen bleven gesloten. Zo gaat het altijd in al de Paasverhalen die er opgetekend staan. Eerst moeten onze ogen opengaan voor het licht van God dat als een nieuwe dag wil aanbreken in ons leven. In dit verhaal nodigt die man aan de oever hen uit om hun netten aan de andere kant uit te werpen. Aan de rechterkant moeten ze zijn en dat wil in de taal van de Bijbel zeggen aan de kant waar God zijn 

hand laat zien. Zij moeten oog krijgen voor het werken van God en zijn kracht die in het het alledaagse openbaar wil worden. Het geweldige aantal vissen dat zij vangen is daar een teken van, maar als zij aan land komen zien zij tot hun verbazing dat de vreemdeling al vis voor hen klaargemaakt heeft! Het is de leerling die van liefhebben weet die in de vreemdeling de verrezen Heer herkent. Het hele verhaal is als de eerste scheppingsdag: in de chaos gaat het licht op, een nieuwe morgen onverwacht, waarop de nieuwe Adam zich heeft opgericht om te zijn waartoe de mens geroepen is: een mens die deelt en anderen voedsel geeft.
De aanwezigheid van de Heer in ons midden wordt daar voelbaar waar de verhoudingen worden omgekeerd, waar wij inzien dat wat er werkelijk toe doet in het leven, niet uit onze hand komt, maar aan ons gegeven wordt, waar wij ondervinden dat de chaos waartoe ons leven en samenleven telkens weer verwordt, opnieuw tot een menselijk gebeuren kan worden, waar al het dode en uitzichtloze verkeert in hoop. Soms kan het een vreemdeling en buitenstaander zijn die ons de ogen daarvoor opent of beseffen wij het achteraf, zoals Jakob na zijn droom..
Wij aanschouwen de verrezene niet met eigen ogen, maar waar wij opengaan voor dat oergebaar van breken en delen en daarin het diepste geheim van leven ontwaren dat liefde is, mogen wij beseffen dat de Heer in ons midden is! Zijn woord moge ons bemoedigen om in het leven van elke dag 'opstanding' te ontdekken, een nieuwe kans tot leven te ontvangen. En Hij die mensen niet verloren laat gaan, zal ons in dat vertrouwen niet beschaamd doen staan!

4e zondag van Pasen: Hand. 13, 14.43-52; Joh. 10, 27-30
29 april 2007, Theo Koster OP

De boodschap die Paulus en Barnabas brachten is van een grote eenvoud: zij spoorden hen aan zich over te geven aan de goedgunstigheid van God, hoorden we.
Een grote mensenmenigte van Joden blijkt ontvankelijk voor deze boodschap, en dat maakt de Joodse leiders jaloers. Paulus en Barnabas laten zich niet beïnvloeden door deze jaloezie; zij blijven hun boodschap trouw en richten zich tot de heidenen.
Dat was destijds een geweldige stap. De heidenen behoorden immers niet tot Gods uitverkoren volk. Jezus zelf en later ook zijn leerlingen hadden aanvankelijk geen boodschap aan heidenen, maar dit verandert in de loop van hun optreden. Is dat, omdat hun boodschap niet aansloeg bij de eigen leiders? Dit zal meegespeeld hebben in de zin, dat het hen te denken gaf. Toch was hun gaan naar de heidenen geen kwestie van zo veel mogelijk zieltjes winnen. De boodschap zelf nodigt uit om deze niet voor zichzelf te houden. Paulus herinnert zich woorden van de profeet Jesaja die deze uitnodiging zo uitdrukt: "Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde."
Behoefte aan redding is er alom, toen en nu. Paulus pakt op en straalt uit, wat zijn leiders laten liggen, namelijk, dat God trouw is aan het werk van zijn handen, het leven dat Hij ons schonk. Vandaar de aansporing zich over te geven aan de goedgunstigheid van God. Paulus en Barnabas gaan het gevecht met de leiders niet aan en worden verdreven. Zij vertrekken, en doen dit grondig door het stof van hun voeten te schudden, maar we horen geen enkel dreigement, vervloeking of veroordeling. De boodschap van Paulus en Barnabas is zo krachtig, dat er geen plaats is voor gevoelens van angst, van haat, van onzekerheid, verongelijktheid,
die in dit soort situaties bij ons mensen boven komen. Ruzie, ziekte, geweld, jaloezie, macht en afhankelijkheid, honger en armoede zijn voortdurend aanwezig in onze leefwereld en trekken hun sporen in ons. Ik herhaal daarom wat ik hier eerder gezegd heb: leven op en in deze wereld is niet leuk.
Wat maakt ons leven dan zo de moeite waard, dat we niet bij de pakken neerzitten,
opstaan en weer doorgaan, alsof we onverslijtbaar zijn? Als ik het al niet in mijn eigen lijf ervaar hoef ik maar om mij heen te zien om te weten, dat wij mensen aan slijtage onderhevig zijn. Kijk maar eens rond. Dit is het dus niet wat mij met hoop vervult, maar die eenvoudige boodschap over de goedgunstigheid van God.
Het bestemd zijn voor het eeuwig leven, waarover Paulus twee keer praat, hoorden we ook in het evangelie, uit de mond van Jezus: "Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven." Jezus heeft het over zijn schapen. Het is een beeld, veelvuldig gebruikt in de bijbel, om de positie van het volk uit te drukken. Ik weet niet hoe het jullie vergaat, maar ik sta 

niet bepaald te juichen, als iemand mij aanduidt met 'schaap', laat staan 'dat arme schaap'. Ja natuurlijk, een schaap vertedert mij en wellicht ook u omdat het zacht is en kwetsbaar. In de kudde vindt het geborgenheid en loopt het niet verloren. Het heeft een herder nodig, die als enige het kan beschermen tegen wolven en allerlei andere gevaren. Met zo'n schaap vergeleken worden raakt me in mijn trots, realiseer ik me. Het doet mij dan lijken op die leiders uit de eerste lezing die handelen uit jaloersheid. Trots belemmert mij met andere woorden het zicht op God en diens goedgunstigheid.
Trots maakt mij blind voor wat ik om mij heen zie hier: allemaal kwetsbare mensen. Jezus had oog voor de concrete mensen om hen heen en dat liet hij hen merken. Hij nodigde mensen uit in hem te geloven, niet vanwege de mooie woorden die hij sprak. Waar anderen bezig zijn met zichzelf, eigen prestaties en carrière en niet thuis geven, is hij er voor je, ongeacht of je dat verdient. In zijn daden, zijn optreden, wekte hij vertrouwen, zodat zijn stem herkend werd, ernaar geluisterd werd en hij gevolgd werd.
Naarmate ik mijn trots overwin ga ik mij thuis voelen in dat beeld van schapen.
Het doet recht aan onze situatie. Als puntje bij paaltje komt staan wij immers met lege handen, zien wij het leed dat onder ons verborgen gaat, al is het soms nog maar een glimp, de pijn en het verdriet dat ik niet weg kan nemen, hoe graag ik dat ook zou willen.
Ook Jezus kon dit niet. Toch zegt hij dat zijn schapen nooit verloren zullen gaan, en ik geloof hem. Ik vertrouw op hem, omdat hij dezelfde weg ging die ik probeer te gaan: overgave aan Gods goedgunstigheid. In zijn daden scheen deze goedgunstigheid door: hij was er voor mensen, in soms onmogelijke en compromitterende situaties. Hij is hieraan niet kapot gegaan, niet versleten. Die kans kreeg hij niet omdat hij werd vermoord uit afgunst, trots, prestige.
Toch is hij tot op de dag van vandaag hier onder ons, kijk maar naar deze Paaskaars, die dat onder ons zichtbaar maakt en houdt. Dat maakt zijn en Paulus' boodschap zo krachtig: God laat je niet uit zijn hand vallen, dus geef je maar over, vertrouw je toe aan Gods goedgunstigheid.
We hoorden Jezus zeggen: de Vader en ik zijn één. Wij zijn allemaal geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Jezus was zo vertrouwd met zijn Schepper, dat hij Deze 'vader' noemde. Jezus werd door zijn leefwijze hét beeld van God hier op aarde, Gods gezicht onder ons mensen. In zijn zorg om ons gaf en geeft hij zich aan ons, worden wij deel van hem straks als wij hem eten en drinken in de gedaante van brood en wijn. De maaltijd waarin we hem gedenken zal ons helpen om ons aan Gods goedgunstigheid toe te vertrouwen. En natuurlijk die momenten in je leven, waarop concrete mensen soms even jou Gods gezicht laten zien. Leven wordt zo echt niet leuker, maar zo onvoorstelbaar de moeite waard; noem het gerust: eeuwig leven.

5e zondag van Pasen: Apokalips. 21-1-5a; Johannes 13, 31-25
6 mei 2007, André Lscaris OP

Onlangs zag ik een film over een vrouw die eind negentiende eeuw romans schreef vanuit haar fantasie. Het zijn ware keukenmeidenromans, met de hoofdpersonen levend in grote landhuizen, mensen die elkaar eeuwig trouw beloven in het licht van de maan bij een meer, zwijmelende liefdesscènes, maagden die gered worden door dappere macho's. De schrijfster heeft aanvankelijk veel succes. Zij gelooft dat de wereld die zij beschrijft de echte wereld is. Ze gaat zelf leven op een groot landgoed, trouwt een arme schilder, heeft een secretaresse. Dan komt de eerste wereldoorlog en haar wereld valt in stukken, haar romans worden niet meer gekocht. Ze sterft. En als de uitgever de secretaresse vraagt een boek over het leven van de schrijfster te schrijven, dan antwoordt deze: over welk leven, over het niet werkelijke leven als in haar romans of over het werkelijke leven dat ze niet leefde? Het leven van de schrijfster was onecht van begin tot het einde.
Ik, wij, luisteren in de kerk naar oude teksten. Ze hebben vaak een hoge kwaliteit, geven te denken, zijn soms heel eenvoudig, soms heel dichterlijk, soms onbegrijpelijk , soms hoogverheven. En we nemen deze teksten ernstig. We proberen ernaar te leven. Maar leven we dan echt of laten we ons op sleeptouw nemen door de schoonheid van die teksten, door de dromen, visioenen, de fantastische dichterlijkheid die op ons afkomt. Ze beweren dat er meer is dan wat te meten en te berekenen valt; dat er meer is tussen hemel en aarde; meer dan wat het oog ziet.
Dit is vooral in de paastijd het geval. We lazen uit Openbaring die mooie tekst van een nieuwe hemel en aarde. Onze wereld wordt herschapen, De zee is er niet meer, d.w.z de chaos en de beproevingen waarin mensen dreigen om te komen zijn verdwenen. De stad, het nieuwe Jeruzalem daalt neer uit de hemel. Steden zijn altijd gesticht 'van beneden' door mannetjesputters, - de eerste stad in de bijbel werd gesticht door de moordenaar Kaïn. Een stad is in de bijbel altijd een vrouw, een moederschoot vol belofte, hier is ze als de bruid op haar trouwdag. Jeruzalem is de stad van vrede. Een stad die als een tent is, verplaatsbaar is, want God gaat mee met de mensen die onderweg zijn. Daar is God te vinden. 

 Zoals een moeder dat bij een kind doet, veegt God de tranen uit onze ogen. Er zal geen reden tot treurnis meer zijn. Wij dragen die herschepping verder.
Zo'n tekst neemt je mee. Mensen hebben met die tekst in hun hart ellende overleeft, maar ook gebruikt als een argument om geweld te gebruiken, zoals de wederdopers die in 1534 vanuit Leiden en Haarlem Münster veroverden en daar met geweld het rijk van Sion vestigden om vervolgens de dood te vinden.
Is zo'n tekst geen droom, die je wegvoert uit de dagelijkse werkelijkheid? Staat de bijbel niet vol met soortgelijke visioenen en dromen? Zijn dromen geen bedrog? Leef je wel echt als je ze met je meedraagt? Is deze tekst een dromerij zoals mensen in de oorlog, in de hongerwinter, droomden van overvolle tafels en een baan voor iedereen?
Dit prachtige beeld van de herschepping van de aarde komt echter uit een andere ervaring voort. Jezus zegt dat de grootheid van God in hem zichtbaar wordt op het moment dat zijn lijden begint. Het gaat hier niet om het lijden als zodanig, maar om het feit dat Jezus zijn leven geeft voor de mensen. Het is zijn liefde, zijn inzet voor anderen, die de heerlijkheid, grootheid, van God laat zien. Hij vraagt ons ons voor elkaar in te zetten, elkaar lief te hebben, hem daarin te volgen. Als God te zijn.
Die inzet, die liefde is iets wat we gelukkig vaak doen zonder erbij stil te staan. Het is vaak gewoon hard werken, zorgen, luisteren, spreken, tijd en aandacht schenken. Maar soms ervaar je dat je een ander mens wordt doordat een ander voor jou opkomt en zie je dat een ander herschapen wordt doordat jij voor hem/haar opkomt. Dan kan er soms voor even een nieuwe samenleving ontstaan, hoe klein ook, waarin werkelijk vrede aanwezig is, de zee van conflicten verdwijnt, mensen mooi worden als bruid en bruidegom, hun tranen worden afgewist, in beweging komen, op het spoor van God komen.
Dan ontvouwt zich een groots visioen, een perspectief, meeslepend, maar echt. Leven in liefde is echt leven - met de pijn van te moeten loslaten en met de vreugde dat je zelf en anderen nieuwe mensen worden. Dat visioen is maar een beeld, maar het helpt om echt te leven met twee voeten op de aarde.

6e zondag van Pasen: Handelingen 15,1-29; Johannes 14,23-29
13 mei 2007, Paul Minke OP

Wanneer iemand mij liefheeft…Liefde is meer dan een gevoel. Wanneer liefde alleen op een gevoel berust, houdt zij geen stand. Liefde veronderstelt een keuze. Je kiest voor iemand, voor iets. Een keuze die berust op een aan-tal overwegingen, die je maakt. Verstandelijke overwegingen maar ook overwegingen van het hart. Waarom zou ik voor Jezus kiezen? Waarom doen wat hij zegt? Ken ik hem wel? Die man uit een ver verleden? Uit een andere tijd? Een man met wie ik niet kan spreken, die ik niet kan zien en horen? Een man met wie ik niet kan lachen en huilen, mijn leven delen? Wat kan er zijn, dat ik mij van harte gewonnen geef aan hem?
Ik voor mij zeg: Zijn liefde, zijn zorg voor de armen, de kleinen, de zieken, waarover ik lees op iedere bladzijde van de vier Evangeliën. Zijn woord aan de leerlingen, aan mij: niemand heeft groter liefde dan hij die zijn leven geeft voor zijn vrienden. Hij heeft zijn leven gegeven. Ik voor mij zeg: Zijn absoluut vertrouwen in de liefde van de Vader, dat hem zelfs niet verliet in de donkerste uren van zijn leven en dood. Verder nog enkele persoonlijke ervaringen. En u? Deelt u deze overwegingen of heeft u andere gemaakt?
Wanneer iemand mij liefheeft zal hij zich houden aan wat ik zeg. Het klinkt voor mij een beetje kil, alsof het hart er geen deel aan heeft. Natuur-lijk, dat doen ligt al besloten in de keuze, die je voor hem maakt. Ook al moet ik direct bekennen, dat ik mijn keuze niet altijd waarmaak. Toch, ik voel me beter thuis bij een andere vertaling die ik las: "Als iemand mij lief-heeft, zal hij mijn woord bewaren." In dat woord 'bewaren' klinkt voor mij zorg door, aandacht. Het hart doet mee. Zorg en aandacht, dat het woord niet verloren dreigt te raken door eigen ontrouw aan de liefde voor Jezus en wat hem dierbaar is, door het voortwoekerende kwaad en chaos in de wereld, en ook door de pijnlijke verdeeldheid die we in de kerk ervaren en soms zo beschamend aan het licht komt. In het woord 'bewaren' klinkt voor mij ook door: zoeken naar de waarheid, die in Gods woord verborgen ligt en door ons verstaan wil worden; openleggen wat mens en wereld tot zegen en redding sterkt, gaan vermoeden, hoe verstrekkend en absoluut Gods liefde jegens ons is.

De liefde die we Jezus toedragen, blijft bij de Vader niet onopgemerkt. En blijft niet onbeantwoord. God en Vader laat zich niet overtroeven. Wij zijn geborgen in de liefde van God en zijn Zoon Jezus Christus. Is dit méér dan een weten, méér dan erop vertrouwen dat het zo is? Kunnen we ook bea-men, dat het zo moet zijn, dat God in ons is? Liefde vraagt om wederliefde, zo niet, dan gaat de liefde verloren. 

Zeker, waar de liefde jegens Jezus haast dag aan dag beproefd wordt. We zouden de liefde jegens hem onmogelijk kunnen volhouden als Gods liefde er niet was, die ons draagt, steunt, bemoedigt, inspireert, als Hij er niet was, die vergeeft en ons opnieuw in zijn liefde aan-neemt, als Hij er niet was, die ons zijn Geest gezonden heeft, de gids en helper om ons zicht te geven in de telkens wisselende tijden en gebeurte-nissen om koers te houden en veilig te varen op het kompas van de Schrif-ten. Wie God liefheeft, zal ervaren dat zijn/haar band met Hem inniger wordt.
Een prachtig voorbeeld hiervan vinden we in de lezing van de Handelin-gen. Voor de christenen uit de joden, voor wie de naleving van de Thora heilig was, was 't onverdraaglijk dat de christenen uit 't heidendom niet be-sneden werden. Het is een probleem, dat diep insnijdt in het hart van de jonge kerk. Op het eerste concilie te Jeruzalem werd dit gevoelige probleem besproken. En als dan in goed overleg tot een besluit gekomen is, schrijft het concilie: De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten….

Tevens laat dit voorbeeld zien wat Jezus bedoelt als hij tot ons zegt: "Vrede laat ik u na, mijn vrede, zo totaal anders dan de vrede van de wereld." De vrede van de wereld berust ofwel op de macht van de sterkste, de gewa-pende vrede die groot onrecht doet aan de zwakken, ofwel door het conflict te negeren waardoor de partijen uit elkaar gaan. In Jeruzalem gebeurde noch het een noch het ander: men vond elkaar. Men vond elkaar omdat de partijen met elkaar in gesprek gingen. De vrede van Jezus valt te ervaren waar mensen naar elkaar luisteren, met elkaar zoeken naar de waarheid, niet hechten aan eigen gelijk. De vrede van Jezus is een innerlijke kracht, die je in staat stelt je rust en moed en vertrouwen te bewaren in God en eigen kracht, hoezeer je wellicht ook innerlijk verscheurd bent door wat dan ook, of dat nu jezelf, je roeping betreft, familie, Orde, of het verdriet in de we-reld; Een innerlijke kracht, die je liefde jegens God en mens gaande houdt ook al is het hart onrustig, het leven aangetast, de hoop vertwijfeld.

Jezus wil met zijn woord de onrust, de twijfel, de angst wegnemen, die de leerlingen zullen overvallen wanneer zij hem niet meer zien en horen; die óns kunnen overvallen wanneer het ons, kerk en wereld niet vergaat zoals wij verhoopten en waarvoor we ons inspannen. Jezus wil met zijn woord bij ons vertrouwen wekken in de toekomst ook al lijken de voortekenen daartoe allesbehalve gunstig en hoopvol. Jezus wil met zijn woord ons doen uitzien naar de Geest, die het aanzien van de aarde zal vernieuwen tot een stad van Vrede. Amen.

Hemelvaart: Handelingen 1,-11; Lucas 24,46-53
17 mei 2007, Henk Jongerius OP

Het kan niet toevallig zijn dat de schrijver van de Handelingen van de Apostelen, zo uitdrukkelijk melding maakt van de periode van veertig dagen waarin Jezus na zijn sterven aan zijn leerlingen verscheen en met hen sprak over het koninkrijk van God.
In het verhaal dat de Bijbel vertelt over de omgang van God met ons horen wij herhaaldelijk dat getal noemen. Mozes verblijft veertig dagen op de berg Sinai, door een wolk aan de ogen van de Israelieten onttrokken.
Hij sprak daar van aangezicht tot aangezicht met God als met een vriend alvorens hij de tafels met de tien woorden ontvangt. Ook het volk verblijft maar liefst veertig jaar in de woestijn, waar een wolk hen overdag vooruitging en een vuurzuil in de nacht..
De profeet Elia trok veertig dagen en nachten door de woestijn totdat hij aan de berg Horeb kwam waar de Eeuwige aan hem voorbijging in het stille ruisen van de wind.
Ook van Jezus wordt verteld dat hij veertig dagen in de wildernis verbleef waar hij door de satan op de proef werd gesteld, alvorens hij het koninkrijk van God ging verkondigen. Later treffen wij Hem samen met Mozes en Elia aan op de berg Tabor waar een wolk hen onttrok aan het oog van de leerlingen. En ook vandaag horen wij dat een wolk Jezus onttrok aan de ogen van zijn leerlingen, op het eind van de veertig dagen na zijn dood.
Het getal veertig en de wolk willen ons opmerkzaam maken op het verbor-gen handelen en aanwezig zijn van God.
Wij weten het uit de brief van Johannes dat 'niemand God ooit heeft gezien', maar dat wij van Jezus over Hem mogen horen hoe Hij mensen bevrijdt en geneest en 

roept tot een leven in gerechtigheid en vrede. Er zal een uur komen dat wij Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht, maar tot aan die voltooiing van ons leven zijn wij aangewezen op de aarde. Daarom vragen de mannen in het wit - die wij ook al aantroffen in het lege graf - waarom of de leerlingen toch naar de hemel staan te staren. Daar valt niets te zien. Leven betekent niet naar de hemel kijken maar naar de aarde, in het goede vertrouwen dat de wolk die de Eeuwige voor ons verbergt tegelijkertijd de garantie is dat wij omgeven en beschut worden door een God die het goede voor ons wil.
Uit zijn verborgenheid worden wij toegerust met kracht als ook wij de binnenkamer van het gebed ingaan en daar ons onder de wolk, in de aanwezigheid van de Verborgene begeven. En de Vader die in het verborgene ziet zal ons dat geven wat wij nodig hebben.
Het feest van hemelvaart daagt ons uit om te leven 'alsof God er niet is' zoals Dietrich Bonhoeffer dat ooit zei. Dat wil zeggen dat wij niet kunnen beschikken over Gods aanwezigheid, maar wij mogen leven in het stille vertrouwen dat wij gezien en bemind worden zoals Jezus en in zijn voetspoor de aarde te herscheppen tot een goed land waar wij in vrede en goedheid met elkaar wonen. Zo komt de hemel op aarde, zo komt het koninkrijk van God dichterbij en zal een wolk ons voorgaan en kunnen wij zeggen:
Het donker is ons licht genoeg omdat gij met ons zijt
geef ons een ruim geopend hart voor uw aanwezigheid.
De nacht is ons een veilig huis omdat gij met ons zijt:
geef ons een stil en wakker oor voor uw genegenheid.
Het leven is ons rijk genoeg omdat gij met ons zijt
en ons in stilte delen doet in uw menslievendheid.

7 zondag van Pasen: Handelingen 7,55-60; Johannes 17,20-26
20 mei 2007, Antoon Boks OP

Er is veel geschreven en gesproken over bidden. Misschien kunnen we er vandaag nog een paar woorden aan wijden. Ons gebed kan op persoonlijke en privé momenten een kijkje geven in onze geest. Het gebed kan laten zien, dat we gemakkelijk gewond kunnen worden en arm zijn. Het gebed kan laten zien, of onze harten open staan om te ontvangen en bezorgd zijn over onze eigen plannen; of we bereid zijn om de veranderingen aan te brengen. Ons gebed laat ons zien hoe onze geest er voor staat.
Als we luisteren naar het bidden van Jezus leren we dat hij bidt voor ons. Hij wil dat we allemaal een zijn; eenheid met hem betekent, dat we verenigd zijn met de Vader en met elkaar.
Jezus' gebed komt aan de vooravond van het schijnbaar ineenvallen van zijn levensproject. Zelfs in de nabijheid van zijn dood bidt hij voor degenen, die samen met hem aan tafel zitten en voor de generaties die later in hem zullen geloven. Wat een optimisme! Wat een vertrouwen heeft hij in zijn Vader. Wij zijn onderdeel van een grote gemeenschap, toen en nu, die de woorden van de leerlingen hebben gehoord en aanvaard. Daarin zijn we één, verenigd door het horen en het reageren op de woorden, die we gehoord hebben. Het kan best zijn, dat we ons afvragen hoe het mogelijk is, dat we een kunnen zijn terwijl er zoveel verschillende christelijke groeperingen zijn. Ook al betreuren we dat er minder gesproken en gedaan wordt voor de oecumene, we kunnen toch onze eenheid in Christus vieren. Hij heeft voor ons gebeden en zijn gebed heeft vrucht gedragen, zoals blijkt uit zoveel krachtige Christelijke getuigenissen in onze wereld, of ze nu bekend zijn of anoniem. Ons geloof in Christus en ons antwoord op de woorden van zijn leerlingen hebben ons geroepen om één te zijn in hart en ziel voor het welzijn van de wereld. We moeten vrede te brengen in moeilijke tijden.
In Jezus hebben we de grootheid en de kracht van onze God gezien. Dat is zijn "glorie". Steeds weer geeft Jezus deze glorie aan zijn volgelingen, zodat anderen in ons de glorie van God kunnen zien. Zijn glorie werd zichtbaar in Jezus' dood en vooral ook in zijn verrijzen tot een nieuw leven.
De kracht van God is aan het werk in Jezus. Die glorie wordt nu getoond in ons, volgelingen van Jezus, die een zijn in de strijd tegen zonde en dood.
Maar onze eenheid bij het volgen van de wegen van Jezus laten we niet zien door maar bij de pakken neer te zitten. We handelen niet omdat bevelen tot ons geroepen worden van boven. Belangrijker is dat we een zijn in liefde. Dat is de liefde die de Vader en Jezus voor elkaar hadden ("al voor de grondvestiging van de wereld ") en die nu aan ons gegeven is. Wij worden bemind zoals God zijn Zoon bemint. Die liefde geeft ons kracht en maakt ons vrij om anderen ook te beminnen, zoals Jezus heeft laten zien toen hij aan tafel de leerlingen de voeten waste als een teken van liefdevol dienstbetoon.

Zijn we al een verenigde kerk? Nee. Maar we kunnen en moeten elkaar beminnen en zo verenigd zijn in de liefde die we voor elkaar hebben. Het gebed van Jezus om eenheid is hopelijk niet tot dovemans oren gesproken.
In het gebed van Jezus voor zijn leerlingen is duidelijk dat Hij bidt voor ons, niet om een weg zoeken om te ontsnappen aan pijn en moeite. Hij bad voor zijn leerlingen omdat we in de wereld blijven en veilig moeten blijven en trouw aan de taak om zijn woorden te verkondigen. Het gebed van Jezus is een gebed voor ieder van ons die nu bijeen gekomen zijn rond de tafel van de Eucharistie. Hij bidt dat ondanks alle verschillen en leerstellige variaties we vooral één mogen zijn in liefde voor hem en voor elkaar. Hij bidt dat ons leven getuigenis aflegt van de liefde die God heeft voor ons in Jezus. God houdt van Jezus en die liefde is ons ook gegeven om een teken te zijn voor de wereld en om anderen tot God te trekken.
Het gebed van Stefanus laat zien, dat hij gepakt is door de Geest van Pinksteren, want net zoals Jezus op het kruis bad hij voor wie hem doodmaakten. "Heer, reken hun deze zonde niet aan..." Stefanus laat door zijn gebed zien dat hij een volgeling is van Christus omdat hij net zoals Christus vergiffenis schenkt. Zijn laatste woorden dagen iedereen uit om getuigen te zijn van de dood van Jezus zoals de heilige Schrift ons voorhoudt. Net zoals Stefanus de eerste martelaar leggen wij onze geest in de handen van Heer. We bidden voor diepere en vernieuwde gaven van de Heilige Geest, die hem de kracht gaf om te bidden voor zijn moordenaars. Als we vooruitkijken naar Pinksteren dan bidden we dat de vergevende Geest ons zover brengt dat we in ons leven die vergiffenis, die we hebben gekregen ook geven aan anderen.
Wij zijn nog niet toe aan de eenheid waar Jezus voor bad, misschien wel omdat we de geest van vergiffenis, die zo karakteristiek is voor het leven van Jezus missen; wij hebben die wel kunnen zien in de dood van Stefanus. Wij, leerlingen, leven nog niet het leven, dat Jezus ons getoond heeft en waar hij voor bad. We moeten blijven bidden: "Kom, Heer Jezus!" Dat is ons gebed op deze zondag rond de tafel; we wachten en hopen op de voltooiing van alle dingen op de tijd, die God voor ons bestemd heeft. We zullen die nieuwe en verfrissende Heilige Geest van Pinksteren hard nodig hebben!
Dat is ook het gebed waarmee de Bijbel eindigt. Christenen van alle tijden hebben dit gebeden. Wat ook het spoorboekje van de Heer zal zijn, we weten in ieder geval zeker, dat God op het eind zal overwinnen. Alle mensen die besluiten om de weg van de Heer te aanvaarden worden uitgenodigd om te vertrouwen op degene, die "Alfa en Omega is, de eerste en de laatste." Degene, die alles in het begin tot stand heeft gebracht zal ons overeind houden tot de laatste dag. Geen ramp zal komen over ons allen, want God heeft ons lief en waakt over ons!

Pinksteren: Handelingen 2,1-11; Johannes 20, 19-23
27 mei 2007, Ernst Marijnissen OP

De leerlingen zijn bijeen en angstig. We hebben het gehoord. Ze hebben de deuren gesloten uit vrees voor de Joden. De Joden zijn in het evangelie van Johannes vaak het beeld van de oude synagoge. Ze herinneren niet alleen aan het verleden maar ook aan de zelfbewuste houding van een kerk, die weet wat ze moet geloven, hoe ze de Schriften moet lezen en verklaren, en in de loop van eeuwen een indrukwekkende bibliotheek heeft opgebouwd, waarin op alle vragen tot in het kleinste detail een antwoord is te vinden. Op een andere plaats in zijn evangelie vertelt Johannes het beroemde verhaal geschreven over de genezing van de blindgeboren mens. Daarin typeert hij dit soort zelfverzekerde mensen. Hij laat ze daar het volgende zeggen: 'wij, wij hebben Mozes. Waar die vandaan komt weten we heel goed. Maar waar die man, die volgens de blindgeborene zijn ogen geopend heeft, vandaan komt, weten we niets'. Kernachtiger kun je een vastgelopen geloofsgemeenschap eigenlijk niet tekenen. De hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeërs weten het. Je speurt tevergeefs naar een stijl van geloven, waar plaats is voor het scheppend en vernieuwend werken van de Heilige Geest. Ze weten waar Mozes vandaan komt. Ze hebben geen vernieuwing meer nodig. Er is geen plaats voor nieuw licht en een frisse wind. Als de blindgeborene in dat verhaal voor de rechtbank staat en steeds beter gaat zien wat er aan de hand is, roepen de gezagsdragers uit, dat ze niet weten waar die man vandaan is. Ze noemen zijn naam niet, als ware die een gruwel. Maar de naam Jezus betekent nu juist: 'de Heer brengt redding'. Dat is wat de mens, die door Jezus ziende is gemaakt, aan den lijve gaat ondervinden. Als hij door het leergezag van de oude synagoge is buiten geworpen, komt Jezus op hem toe. Dan klinkt in het verhaal weer zijn naam, want we zijn de bedompte ruimte van het alles zeker weten, het dogmatisme en de zelfgenoegzaamheid ontkomen. In die nieuwe ruimte zegt Jezus tot allen, die door hem tot een nieuw inzicht worden gebracht: 'door mij zullen allen, die niet zien tot zien komen. Maar zij die zeggen dat ze zien zullen als blinden worden'.
De leerlingen hebben zich verschanst. Ze willen Jezus niet verloochenen, maar ze hebben angst voor de gevolgen in het leven daarbuiten. Ze voelen zich bedreigd. Ze zijn maar een kleine groep, en die anderen weten het allemaal zo goed. Die zeggen dat ze over de geest van God beschikken. Zij daarentegen worden beschouwd als ongeletterden, warhoofden en brokkenmakers. Zij hebben slechts Jezus aan hun kant, maar die is gestorven, al heeft hij gezegd dat hij leeft. Die daar buiten beschikken over het weten, dat door de eeuwen is gevoed. Ze voelen zich eenzaam, verloren, miskend. De deuren zijn dicht. Johannes heeft geen roman geschreven. Het gaat hem niet om emoties of een gedetailleerde beschrijving van de gemoedstoestand van de eerste leerlingen. De lezing is kort en ter zake. Hij wil ons verkondigen over Jezus, de verrezen Heer, én over de weg die zijn volgelingen moeten en zullen gaan. Hij vertelt ons niet een eenmalige 

gebeurtenis, maar maakt ons duidelijk wat er gebeurt en steeds opnieuw gebeurt als je Jezus belijdt als het licht van de wereld, de zoon van God, de vriend van de armen. De evangelisten beschrijven hoe Jezus mensen op weg heeft gezet en nieuwe wegen doen gaan, omdat zijn woord hen vrij heeft gemaakt. De eerste leerlingen zijn hem daarom gevolgd, maar nu hij niet meer in hun midden is, zo denken zij, verdwijnen hun blijdschap en moed als sneeuw voor de zon.
Als ik in gedachten hen daar zo bijeen zie beleef ik dat als een samenvatting van deze tijd. Velen hebben in de voorbije jaren vreugde beleefd aan een nieuwe manier van geloven, het volwassen worden van Gods volk, en zich gekoesterd in de zon van een nieuwe lente. Maar dan geleidelijk aan verandert het weer, er trekken wolken voor de zon en het grijs en grauw van het zeker weten en de zucht naar het onveranderlijke leggen een sluier over ons bestaan. We worden een kleine groep en zonderen ons af uit vrees voor nog zwaarder weer.
We schuilen bij elkaar.
Zo gaat het dikwijls, maar de oprechte leerling van Jezus Messias mag zich dan voor een bepaalde tijd bedrukt voelen, zich erbij neerleggen is in strijd met Jezus' eigen belofte. Daarom heeft het verhaal van Johannes een vervolg. Ineens bevindt Jezus zich in hun midden. De gebarricadeerde deuren vermogen hem niet tegen te houden. Als de bestaande kerk in haar verstarring en kortzichtigheid de leerlingen van vandaag onzeker maakt en vrees aanjaagt zal dat Jezus Messias niet tegenhouden in het waarmaken van zijn belofte. Hij heeft toch gezegd dat hij met ons zal zijn tot het einde der tijden, tot de vervulling van onze geschiedenis! Daar wijst Johannes ons op als hij getuigt hoe Jezus de vrees van de eerste leerlingen heeft doorbroken en weggenomen. Hij wenst hen vrede, sjaloom, dus evenwicht en stevigheid. Hij laat de wondentekenen zien als een inleiding op wat komen gaat. Zie en herinner. Ook ik heb veel moeten lijden omwille van Gods weg en de blijde boodschap. Verlies de moed niet als het tegen zit, maar handel als ik doe. Vertrouw op de geest van God, die sterker is dan alle macht op aarde. Dan blaast hij over hen, over ons, toen en vandaag, en spoort ons aan elkaar de zonden te vergeven. Blijf niet mokken en sluit je niet op in jezelf. Vergeef hen, die je onrecht aandoen. Als zij er door worden aangesproken zal er vrede zijn tussen jullie en je voormalige belagers. Zo niet, dan blijft de situatie bestaan, maar vertrouw dan op de geest van God. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie, vandaag en steeds opnieuw.
Vandaag vieren we het Pinksterfeest. We bidden en zingen van de Heilige Geest. Deze vergelijken we met een stormwind en met vuur. Juist in tijden, dat het spannend is en doorzettingsvermogen en vasthoudendheid worden gevraagd, is het getuigenis van Johannes over Jezus Messias in het midden van de leerlingen het vieren waard. Als hij bij ons is ontstaat er vrede. En vrede zuivert ons denken en doen. Houd goede moed!