PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP HUISSEN:  door het jaar 2018-1

Heilige Drie Eenheid:
Deuteronomium 4, 32-40; Mattheus 28, 16-20

Afgelopen week was ik in Utrecht voor de landelijke Ledenvergadering van de VPW. De Vereniging van Pastoraal Werkenden. Zij hadden voor deze dag Beatrice de Graaf uitgenodigd. Als u een trouwe DWDD (De wereld draait door) kijker bent, weet u wie zij is. Een jonge vrouw, zeer bevlogen die in eenvoudige taal kan vertellen over het ondoordringbare web van veiligheid en terrorisme. Zij is historica en expert op het gebied van terrorisme, zij bekleedt een leerstoel: 'Conflict en veiligheid in historisch perspectief'. Zij heeft een boekje geschreven (een essay noemt zij het zelf) met de titel ‘Heilige Strijd’. Aan de hand van Augustinus’ theologie probeert zij een Bijbels fundament te leggen in het hedendaags debat over veiligheid. Net als Mozes (vandaag) verwijst zij naar de ‘oude tijden’. Haar standpunt is: er bestaat kwaad – daar kunnen wij niet omheen – in het groot en in het klein. Dat is een gegeven van ons mens-zijn. Een volmaakt leven bestaat niet. In de Bijbel wordt ook niemand een veilig en zorgeloos leven beloofd, integendeel. Christenen hebben weet van een uiteindelijke behouden aankomst. Maar het Kwaad mag nooit het laatste woord hebben. Vanuit (ik citeer) christelijk perspectief zijn er volop handvatten aan te reiken om mensen in hun verlangen naar veiligheid bij te staan en ze te laten zien hoe we kunnen aankijken tegen het Kwaad. In en bij al het kwaad blijft het profetisch spreken de opdracht van de christen(en).
Micha 6,8 Er is jou mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God’
In de eerste lezing uit het Boek Deuteronomium horen wij Mozes spreken: in dit boek staan een aantal grote toespraken die Mozes vlak voor zijn dood tot het volk richtte, in het Overjordaanse, alvorens zij Het Beloofde Land zouden binnentrekken. Heel de woestijntocht wordt er nog eens in samen gevat, vooral de verbondssluiting en de wetgeving op de berg Horeb. In de lezing van vandaag komen een aantal theologische thema’s aan de orde. De uitverkiezing van het godsvolk: heeft ooit een God gepoogd uit een ander volk een volk te komen uitverkiezen? Deze uitverkiezing is ‘zo maar’- om niet! Genade! Maar het heeft wel consequenties. Je wordt geacht je te houden aan de geboden en voorschriften. Het verbond tussen God en volk kent drie dimensies: verleden – heden – toekomst. Mozes verwijst naar oude tijden – vraagt de voorschriften te onderhouden die Ik u heden geef, dan zult gij met uw kinderen gelukkig zijn. Een visioen voor de toekomst.

27 mei 2018, Ineke van Cuijk OP

Ook Jezus verwijst naar het verleden: ik heb veel met jullie opgetrokken, wij zijn samen een weg gegaan. Leer nu anderen wat ik jullie geleerd heb, maak alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de Naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest en dan; ‘Zie Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de wereld’. Een visioen voor de toekomst.
Vandaag op het feest van de Heilige Drie – Eenheid, vieren en gedenken wij dat God er altijd is, in alle dimensies van het leven, in de tijd en in de ruimte.
God = Vader, Zoon en Heilige Geest. Ook dat is een drieslag – Triniteit. Wij vieren een geloofsmysterie dat maar moeilijk te verwoorden is. En tegelijk is het een mysterie dat wij dagelijks (de meesten van ons) gebruiken: het kruisteken. En iedere keer dat wij dat gebruiken getuigen wij van een zeer compacte geloofsbelijdenis: de Ene God is Vader, Zoon en Heilige Geest. Één God die zich op verschillende wijzen door ons laat kennen. Zij horen bij elkaar.
God wordt vertegenwoordigd met en in Zijn Zoon en met de H. Geest en als wij Jezus horen spreken in de Schrift komt Hij nooit alleen – Hij is altijd verenigd met Zijn Vader en de Heilige Geest.
Vandaag de dag leven wij in een hectische, onrustige wereld. Al deze berichten, vooral negatief buitelen over ons heen. In het eerder genoemde boekje wordt melding gemaakt van het gevoel van onveiligheid en met name jongeren voelen zich erg onveilig. Onderzoek wijst uit dat bijna een kwart (23%) van de jongeren zich niet veilig voelt. Met de Bijbel in de hand lossen wij niet alle problemen op – dat weten we maar al te goed maar wij mogen ons als christenen best wat meer in de kijker zetten. Ons rotsvaste geloof (in meer of mindere mate afhankelijk van onze eigen situatie) in Jezus Christus mogen en moeten wij uitdragen. Ons geloof dat het Kwaad niet het laatste woord zal hebben, is een getuigenis. En dat mag zich ook vertalen in een mensbeeld waar Augustinus al over sprak en waar Jezus van getuigt, een mensbeeld van gebrokenheid en genade, van gevallen zijn en op kunnen staan. Een God die orde in chaos schiep tot mensenland en tot zinsverband. Er is een nieuwe start denkbaar.
Het geheim van God is onvoorstelbaar en onuitsprekelijk groot. Wij kunnen alleen maar zoekend en tastend spreken en nadenken over Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat doen we met verhalen, symbolen en beelden zijn. Als wij ons handelen daardoor laten leiden, geven wij tekenen van recht en gerechtigheid, van oordeel en waarheid zodat onze wereld leefbaarder en veiliger wordt. Jezus heeft daar vele aanzetten toe gegeven. Zijn woorden en daden spreken altijd vanuit een liefdevolle houding en dat ons dat mag blijven inspireren.Naar boven

Sacramentsdag Exodus 24,3-8; Marcus 14,12-16

Stel u voor een grote groep vluchtelingen aan de voet van een berg. Weggetrokken uit het land van onderdrukking en slavernij, uit Egypte. Het lijkt, nee het is een vluchtelingenkamp. Chaos en ontreddering. Waar zijn we? Hadden we wel weg moeten gaan? Wie weet de weg nog? Waar hebben onze leiders ons naar toe gebracht. Het gemopper, en dat is nog licht uitgedrukt, is niet van de lucht, waren we maar bij de vleespotten van Egypte gebleven dan wisten we in ieder geval waar we aan toe waren. En wat gebeurt er dan?

Mozes de leider gaat de berg op en maakt bekend wat hij heeft gezien en gehoord. Hij schrijft het op. Hij brengt de mensen samen in 12 stammen en hij leest voor wat hij geschreven heeft. Mozes vertelt, schrijft en leest voor. Hij geeft uitleg, je zou het kunnen opvatten als een vorm van katechese, van onderricht in het mysterie van het leven. De mensen worden bijeen geroepen en binnen gevoerd in het rijk van de Ene, wiens naam is 'Ik zal er zijn'. Het zootje ongeregeld wordt een volk omdat ze zich inlaten met en betrokken zijn op God. Deze betrokkenheid op God maakt hen tot een eenheid. Wie God is, kunnen ze vermoeden, maar blijft een mysterie. Tastenderwijs kunnen ze namen geven en richting wijzen. Enkele hoofdstukken verder in het boek Exodus wordt deze naam 'Ik zal er zijn', verwoord met : 

Erbarmend, genadig, lankmoedig,
rijk aan liefde , rijk aan trouw,
bewarend liefde tot het duizendste geslacht,
dragend ongerechtigheid,
verdragend ontrouw,
wegdragend zonde. (Ex 34,6-7)

Ongetwijfeld herkent u deze tekst van een gezang dat we hier regelmatig zingen. Deze schriftwoorden stralen een houding uit, een wijze van leven waarmee je in de wereld kunt staan. Een weg die hoop en toekomst geeft. En het is juist deze houding, dit geloof, dat hen tot een eenheid tot volk van God maakt. Op deze wijze wil God verbonden zijn met het, met zijn volk. Dit verbond wordt bezegeld met bloed. Een ja woord van twee kanten, God en het volk. Ze kunnen bij elkaar aankloppen en samen optrekken.

Vele eeuwen later grijpt Jezus op de laatste avond van zijn leven terug op dit beeld, als hij zegt: dit is mijn bloed, het bloed van het verbond. Bij utek is hij de uitvoerder van het verbond, de vertolker, het

3 juni 2018, Jos Oostrik

vleesgeworden woord van dit verbond. Hij is gelijk aan de Ene, 'Ik zal er zijn'. Hij is de zoon van. Rijk aan liefde, dragend onrecht, verdragend ontrouw, wegdragend zonde. Wie mij eet en drinkt gedenkt mij en de wijze waarop ik mijn leven heb gegeven.

Als wij hier wekelijks samenkomen en eucharistie vieren, herdenken wij die laatste avond van Jezus. Op onze beurt danken we God voor het leven en terwijl we eten en drinken uit de beker zijn we gemeenschap in en met hem, Jezus zoon van de Ene.

Maar door het ontvangen van brood en wijn ,teken van zijn lichaam en bloed, laten we ons ook voeden. Het amen vieren, het delen van brood en wijn is een teken van het verbond tussen God en ons en tegelijkertijd is het voedsel, inspiratie voor ons leven van alledag. Gesterkt door deze gaven kunnen en willen wij op onze beurt brood en wijn zijn voor alle verdrukte en godverlaten mensen.

Ik hoef u niet te vertellen dat er veel misgaat in onze wereld. In het groot als het gaat om politiek, om oorlog en vrede ,over armoede en verdrukking. Maar ook dichtbij in ons eigen bestaan ervaren we mislukking, afgunst, ontrouw, overkomt ons ziekte en eenzaamheid. Het leven daagt ons telkens opnieuw uit om in te gaan op al datgene wat op onze weg komt. Oplossingen zijn niet altijd direct voor handen, maar we kunnen wel in onze eigen houding laten zien wat ons inspireert ,uitstralen wat voor ons van wezenlijk belang is Erbarmend, rijk aan liefde rijk aan trouw. Vanuit deze houding is veel mogelijk, ja kunnen bergen worden verzet zegt het evangelie.

Als we vandaag spreken over het Heilig Sacrament over lichaam en bloed van Christus, hebben we het over een mysterie.We kunnen niet bevatten wat de Ene,'Ik zal er zijn' inhoudt, maar het ligt wel in onze macht om zijn oneindige liefde in daden van menselijkheid te weerspiegelen, Je kunt het vergelijken met een meer, een groot wateroppervlak dat de hemel kan weer spiegelen.

Het is deze beweging van in en uitgaan. Het spel van geliefden, jij in mij en ik in jou. Het vuur van geliefden die een zee van dromen in ons te keer laat gaan. Het is deze liefdesband die we hier samen vieren. Laten we het bezingen met het lied: Jij bent de God die mij gegeven is de beker die voor mij ingeschonken staat. Naar boven

Tiende zondag door het jaar:
Genesis 3, 9-15; Marcus 3, 20-35

Het zal u niet ontgaan zijn: de eerste lezing gaat over ons. Zoals Adam en Eva door de slang verleid worden om gelijk te worden aan God, zo worden wij door onze technische mogelijkheden en wetenschap verleid om onze wereld met al wat daarop is zelf in handen te nemen, alsof wij ook pijn en verdriet tegen kunnen houden, geluk en gevoel zelf kunnen maken.

Adam en Eva verliezen hun kinderlijke onbevangenheid, hun grote bondgenoot wordt een rivaal waar zij bang voor zijn. In onze samenleving is geen plaats voor onbevangenheid; onze verhalen hebben we ingewisseld voor weten en begrijpen; anderen zijn mijn concurrenten geworden, en ik heb altijd gelijk, althans vele mensen denken zo gelukkig te kunnen worden. Met enkele vragen roept God de mens ter verantwoording. De reactie van de mens is herkenbaar: de een schuift de schuld op de ander, op de vrouw, op de slang, op de wetenschap. En God die de mens zocht als partner en bondgenoot wordt in zijn hemd gezet. 

De verstoorde verhouding tussen God en mens beïnvloedt ook andere verhoudingen, tussen mens en dier, zoals we hoorden tussen de dieren onderling en bij verder lezen zien we, dat ook de verhouding tussen de mensen onderling wordt verstoord en tussen mensen en het plantenrijk.

Gelukkig laat God zich niet tot rivaal bombarderen. Hij maakte kleren van huiden voor Adam en Eva en kleedde hen daarmee, en gaf hiermee al aan dat Zij blijft zoeken naar mensen als haar partners, bondgenoten; Zij weigert tegen de mensen op te boksen, de mens klein te maken.

Een prachtig getuigenis hiervan vertelt het evangelie vandaag. We hoorden, hoe diep onze onderlinge relaties verstoord zijn. Zijn familie, later blijken dat zijn moeder en zijn broers te zijn, denken dat hij zichzelf niet was.

De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, met andere woorden: het neusje van de zalm in het Jodendom, zeggen dat de duivel in hem huist en hem de kracht geeft demonen uit te drijven. In plaats van goed naar hem te kijken en te luisteren weten zij al wat er aan de hand is en durven zij boven God te gaan staan. Zij zien dat Jezus wonderen doet, hebben erover gehoord, maar de prelaten, in dit geval Jeruzalem,

10 juni 2018, Theo Koster OP

weten beter hoe dit komt dan Jezus zelf.

God is geen God die zich wil bewijzen, een concurrent. God zoekt in mensen zijn partner, zijn bondgenoot. Je leert God kennen in mensen, via mensen, want daar waait zijn Geest. Wie zich verheft boven de mensen, zijn geluk zoekt in het eigen gelijk, en daarmee mensen zijn achterste laat zien, lastert tegen de heilige Geest. Alle moeite aan zo’n mens besteed is verspeelde energie, een ander woord voor geestkracht.

En dan komt het verhaal terug bij zijn moeder en zijn broers. Zij stuurden iemand naar Jezus toe om hem te roepen. Opnieuw een teken hoe verstoord de onderlinge verhoudingen zijn. Roepen is in de Bijbel steeds gericht op gemeenschap stichten. De profeten worden geroepen, om het contact tussen God en mensen, hun verbond, te bevestigen, nieuw leven in te blazen. Door Jezus te laten roepen wilden zij hem uit zijn gemeenschap halen, met andere woorden: banden verbreken, duivels werk.

Jezus relativeert de claim die familie op je kan leggen, maar wisselt deze niet in voor een claim die God op ons legt. De God die Jezus mijn Vader noemt tref je niet aan; je ontdekt Hem, ontmoet Haar in en door het leven dat je leidt. Natuurlijk heeft God een wil, maar niets verplicht ons deze wil te volgen, zijn wil te doen. God legt geen claim op ons, maar wie God eenmaal ontmoet heeft in zijn of haar leven kan niet meer om Haar heen, wil Hem niet meer missen. 

Dit heeft Jezus ons in zijn leven laten zien. Gods wil te doen opent je ogen voor de ander, die geen vreemde blijkt te zijn, maar een broeder, een zuster, een moeder. We zijn niet veroordeeld tot elkaar, maar worden geroepen tot liefdevolle verbanden, waarvan God de bron is.

De wijze waarop Jezus met mensen omging deed velen ervaren, dat in hun eigen leven een geheim schuil gaat, geen almacht die claimt, maar een vader die naar je uitziet. Zo herstelt Jezus onze onderlinge harmonie, in plaats van bloedverwantschap geestverwantschap, en dat gaat dieper, tussen ons en God, tussen elkaar, verwantschap tussen ons en het planten- en dierenrijk. Geniet hiervan, en laat je niet langer verleiden tot concurrentie.Naar boven

11de zondag door het jaar:
Ezechiël 17: 22-24 Markus 4: 26-34

Meestal preek ik op een andere manier, maar omdat in de evangelielezing van vandaag twee gelijkenissen voorkomen betekent dat voor iedere predikant, dat er grote borden met de woorden: “Wees voorzichtig” moeten worden opgehangen. Wat zijn gelijkenissen eigenlijk? Die vraag moet ik eerst beantwoorden voordat ik er wat over kan zeggen. De eerste neiging die ik heb als ik een gelijkenis lees, is dat ik er een beeldspraak van maak en bijvoorbeeld probeer te achterhalen wat ik moet verstaan onder het zaad, wat er wordt bedoeld met de grond en wie de boer wel zou zijn. Ik geef toe dat gelijkenissen soms in de Schrift later verklaard worden door Christus, maar dat zijn uitzonderingen. Wanneer Jezus de gelijkenis uitlegt, is het bijna altijd iets dat de evangelie-schrijver later toegevoegd heeft: die bedoeld is voor zijn eigen gemeenschap en haar specifieke behoeften.

De gelijkenissen worden in de Evangelies meestal niet uitgelegd omdat het verhalen zijn. Vaak zijn ze als iets hedendaags door Jezus naar voren gebracht: "Dit is hoe het is met het koninkrijk van God." Met andere woorden: Jezus probeert voor ons te beschrijven wat het is wanneer God alles controleert, of om het anders te zeggen: hoe het met mensen gaat als ze in Gods rijk leven. Dat is wat de gelijkenissen ons vandaag voorhouden: een manier om ons leven te zien door een andere bril, door de bril van de gelijkenis. Wij hebben onze eigen manier om ons leven te meten, we hebben normen van succes die beïnvloed worden door onze omgeving, onze opvoeding en het onderwijs, dat we genoten hebben. Maar deze manieren van kijken, staan misschien wel recht tegenover de manier waarop Jezus ons wil laten kijken naar allerlei dingen. De gelijkenissen laten Jezus’ perspectief zien en wij moeten als zijn volgelingen daarnaar luisteren.

De manier om na te denken over gelijkenissen, is dat het beschrijvingen zijn van hoe God zich gedraagt en aanwijzingen zijn over hoe en waar we God in ons leven kunnen vinden. Het hoofdstuk, waarin deze gelijkenissen staan, begint met een enorme menigte die zich verzamelt om te luisteren naar Jezus. De groep is zo groot dat Jezus in een boot stapt en Hij nodigt hen ook uit om er goed naar te luisteren. Dat moeten wij vandaag ook doen. De gelijkenissen vragen veel van ons, maar vooral eisen ze een verbinding met Jezus: het vermogen om te vertrouwen op Zijn woorden en Zijn wijsheid ondanks wat het op het eerste gezicht lijkt. Om de gelijkenissen te begrijpen, schijnen we eerst een band te moeten hebben met Jezus door ons geloof in Hem. 

Jezus lijkt in deze twee gelijkenissen te zeggen dat de grote onderneming van God begonnen is op een kleine, bijna onzichtbare manier. Gods koninkrijk breekt aan. Hoe zal het er uit zien als het begint? Wij en de eerste leerlingen van Jezus zouden het liefst een krachtig begin willen, een snelle omverwerping van de wereldmachten, onmiddellijke tekenen van vooruitgang en triomf. Als burgers van ons land willen we dat er dingen gedaan worden en liefst zo snel mogelijk. We houden niet van ingewikkelde processen die heel veel tijd nodig hebben al weten we natuurlijk allemaal, dat we niet een, twee, drie kunnen zorgen dat er vrede op de hele wereld kan komen.

17 juni 2018, Antoon Boks OP

Wij verwachten dat God, die meer kan dan welke andere macht op aarde, ook efficiënt is. God heeft het zeker binnen Zijn macht om dingen gedaan te krijgen. Waarom duurt het dan zo lang? Waarom zien we geen grote resultaten in de wereld en in ons persoonlijke leven? 

De eerste gelijkenis, die van de boer die zaad uitstrooit en weg gaat, suggereert dat het begin van Gods regering klein en onbeduidend lijkt, zoals het uitstrooien van zaad op de akker. De landbouwer lijkt niet al te veel te doen: hij strooit het zaad uit en vergeet het dan tot de oogsttijd.

Iedereen die zelf al is het maar een achtertuin of een moestuintje van Albert Hein moet of mag verzorgen, weet dat dit niet de manier is om iets te laten groeien tot de oogst. Er is heel wat meer werk nodig om er voor te zorgen dat de vruchten van de aarde echt klaar komen voor de oogst. Maar dat is niet de manier van hoe deze gelijkenis wordt verteld door Jezus. Er zijn heel wat stukken in de Bijbel die ons vertellen hoeveel we moeten doen; maar hier is er in ieder geval een die ons vertelt, dat er meer nodig is om het rijk van God te vestigen en dat er levenskracht nodig is die voor bloei zal zorgen, zelfs als wij niet genoeg lijken te hebben gedaan om dit te realiseren. Dit is een troost gevende gelijkenis als we kijken naar de resultaten van onze inspanningen en ons dan afvragen: hoe doeltreffend ben ik? Deze gelijkenis lijkt te beloven, dat ondanks onze inspanningen met mislukkingen en successen, er een oogst zal zijn, die niet van ons afhankelijk is. De eerste gelijkenis gelooft daar heilig in. We kunnen erop vertrouwen dat terwijl wij zaad uitstrooien een goddelijke kracht in beweging komt die er voor zorgt dat dit zaad tot bloei komt.

Vandaag is het zondag. Een dag, waarop alle arbeid moet stoppen en er naar het woord van God moet worden geluisterd. Wij loven God. Misschien moeten we die belangstelling erkennen in onze goede werken, in wat wij doen. Misschien kan deze Eucharistieviering een viering van die zondagsrust zijn. Het zou voor ons een mogelijkheid zijn om ons geloof te vernieuwen, zodat God een onderdeel is van onze inspanningen en in feite daarvoor verantwoordelijk is. Wij zijn niet in ons eentje verantwoordelijk voor alles. Dat weten we omdat we een gelijkenis hebben gehoord over zaad dat groeit met minimale menselijke betrokkenheid. Het is goed om te weten dat het niet allemaal van ons afhangt; het is goed om te weten dat er nog een andere kracht aanwezig is, die leidt tot groei en tot resultaten.

Als ik dan ook nog wat wil zeggen over de gelijkenis van het mosterdzaadje dan wil ik u uitnodigen om die mensen voor de geest te halen die er voor gezorgd hebben dat zij zaden in ons leven hebben geplant die verrassende resultaten hebben veroorzaakt. Het kunnen mensen zijn die op een cruciaal moment in ons leven dingen tegen ons hebben gezegd, of die door hun voorbeeld een model voor ons leven waren; degenen die ons op school dingen hebben geleerd of die ons enthousiast gemaakt hebben voor ons huidige leven of misschien wel onze roeping; die ons hebben leren bidden of geloven, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Al die mensen zijn of waren voorbeelden van wat in ons leven een mosterdzaadje was en dat er voor gezorgd heeft, dat in ons leven een overvloedige oogst werkelijkheid werd. Mogen wij ook voor een of meer mensen een mosterdzaadje zijn.Naar boven

St Jan de Doper: Jesaja 49,1-6; Lucas 1,57-66+80

In de kerken van de Oosterse liturgie bevindt zich de iconenwand die geplaatst is tussen het altaar en de gelovigen. In het midden is de poort die naar het altaar leidt en aan weerszijden daarvan zie je altijd aan de rechterkant de icoon van de wijsheid leraar Christus en aan de linkerkant de icoon van de moeder Gods. Naast haar zien wij Johan-nes de doper en aan de andere kant naast de Christusicoon de heilige aan wie de kerk is toegewijd.
Dat Johannes de doper daar is afgebeeld heeft een bijzondere bete-kenis, want hij staat daar als de voorloper, wat een betere naam is dan die van de doper. Vandaag vieren wij zijn geboortedag, precies een half jaar voor de geboorte van Christus en als wij goed luisteren naar het verhaal van zijn geboorte, treft het hoezeer die twee een opvallende gelijkenis vertonen.
Alle twee worden zijn geboren uit een vrouw, van wie je dat niet ver-wacht: Maria is ongehuwd en Elisabeth, haar bloedverwante, is van-wege haar hoge leeftijd niet meer in staat een kind ter wereld te brengen, maar in beide gevallen geschiedt het onmogelijke want bij God is niets onmogelijk! Er is nog een wonderlijke overeenkomst: Jozef ontvangt in een droom de naam van zijn zoon en Zacharias wordt met stomheid geslagen alvorens hij de naam van het kind be-kend kan maken.
Daar waar God zich laat horen in het bestaan van mensen, worden zij tot zwijgen gebracht om op die manier ruimte te maken voor het ge-heim van God dat zich in hun leven openbaart. De naam die het kind van Elisabeth zal dragen is er niet een zoals dat in de familie past, nee het is een naam die van Godswege gegeven wordt. Hij heet niet naar zijn vader maar zal Jochanan heten, dat wil zeggen ‘God is ge-nadig’. Die naam is het teken van de barmhartigheid die de Eeuwige aan Elisabeth bewezen had en vormt tegelijkertijd de bedoeling van het leven van Johannes. In zijn optreden als profeet zal hij de stam-men van Jakob weer oprichten en de gespaarden van Israël terug-brengen. Hij is de roep van God zelf die mensen uitnodigt zich om te keren en andere wegen te gaan, hij is een licht voor de heidenvolken om het heil van God te doen reiken tot het einde der aarde.

24 juni 2018, Henk Jongerius OP

In het spreken van Johannes zal helder worden wat het betekent dat God genadig is en om mensen bewogen. Hij is de stem van een roe-pende, de stem van God zelf die mensen zoekt en roept en kent van-af de moederschoot.
En zo is hij het toonbeeld en de voorloper van de Messias. Hij zal ge-dood worden omwille van zijn getuigenis, zoals dat ook met Jezus gebeuren zal, maar hij zal een tweesnijdend zwaard zijn dat de be-doeling van God met de aarde onder woorden brengt en ruimte schept voor wie na hem zal komen en groter is dan hij.
Hij wijst ons de Gezalfde van God aan in de mens die de barmhartig-heid van God in levende lijve is, in wie, zoals Paulus ons zegt, de ge-nade van God onder ons verschenen is. De voorloper, de profeet Jo-hannes, wijst ons de mens aan in wie de Schriften in vervulling gaan en waarin het perspectief zich opent van de nieuwe aarde waarin wij zachte en onbezwaarde mensen zijn, die de stem uit het vuur horen, zoals Mozes, en de naam van God in hun hart dragen.
In die wereld zullen mensen ‘zo goed zijn als God zelf’ en zij worden geroepen om genadig te zijn dat wil zeggen dat zij elkaar het leven mogelijk maken en recht doen aan elkaar.
Toen Zacharias’ zwijgen werd verbroken omdat hij erkende hoezeer God zelf het initiatief neemt om ons toekomst te geven, zong hij een lied waarin hij zingt van een God die barmhartig naar mensen omziet zoals vanouds gezegd is door de profeten opdat wij zonder angst kunnen leven in gerechtigheid. Daarin horen wij ook die prachtige woorden: ‘En jij, mijn jongen, zult profeet van de Allerhoogste ge-noemd worden want je zult de weg voor Hem bereiden’. Mogen die woorden vandaag ook tot ons gezegd worden opdat ook wij in de man van Nazareth het kind van God mogen zien door wie ons leven perspectief krijgt omdat wij leven in Hem die ons geweven heeft in de schoot van onze moeder, die ons kent en bemint en ons voort zal doen gaan op de weg van onze vaderen. Dat zal een goede weg zijn want zijn juk is zacht en zijn last is licht. Naar boven

13de zondag door het jaar:
Wijsheid 1: 13-15; 2: 23-24; Markus 5: 21-43

Net zoals Lazarus stierf het jonge door Jezus uit de dood opgewekt meisje opnieuw. Niemand weet hoe ze stierf. In het kraambed? Werd ze geveld door een van de dodelijke ziekten die mensen uit die tijd troffen? Ze kan lang genoeg hebben geleefd om kinderen en zelfs kleinkinderen te hebben. Misschien verzamelden zij zich rond haar sterfbed toen ze lag te sterven en letten ze op haar laatste adem. Toen ze stierf, zullen de gebruikelijke begrafenis rituelen wel weer hebben plaatsgevonden. Er zullen wel weer fluitspelers en een groep van rouwenden zijn gehuurd. Buren zullen hen wel weer hebben gehoord en wisten zo dat de dochter van Jaïrus weer gestorven was. 

Wie weet, misschien wisten sommige van de ouderen onder hen zich nog te herinneren hoe ze was overleden toen ze pas twaalf was. Die zouden dan hun kinderen hebben kunnen vertellen hoe haar vader, een belangrijke synagoge ambtenaar, al de gebruikelijke officiële vooroordelen tegen Jezus opzij had gezet en naar Hem toe was gegaan om voor het leven van zijn dochter te smeken. Ziekte en dood hebben niets te maken met eigendunk en sociale standen. Ze raken ons op onze meest kwetsbare plaats en herinneren ons eraan dat, hoe belangrijk wij in andermans ogen ook zijn, wij nog steeds mensen zijn met onze beperkingen. Jaïrus dochter sterft opnieuw en Jezus kan niet langer geroepen worden om de rouwende familie te helpen. Deed Hij dat wonder voor Jaïrus dochter maar een keer als een prachtig maar eenmalig gebaar van zijn macht?

De christelijke gemeenschap die dit verhaal bewaard heeft en aan ons doorgegeven heeft, geloofden dat hier meer achter schuilging. Ze zag meer dan een reanimatie in wat Jezus deed voor het jonge meisje. Het is duidelijk dat ze meer in het verhaal zagen, dat belangrijk zou zijn voor ons, wier levens al te vaak ruw verstoord worden door de dood van dierbaren. Bovendien ieder van ons gaat ook dood. Kan wat Jezus voor het meisje deed nu nog betekenis hebben voor ons? Onze voorouders in het geloof, geloofden dat vast en dat kunnen we zien aan de manier waarop ze het verhaal vertellen. Voor hen was dat een verwijzing naar de opstanding.
Jaïrus vraagt dat zijn dochter ‘gezond’ en ‘levend’ wordt gemaakt. Die woorden hebben een speciale betekenis. In de vroege kerk werden ze gebruikt om ‘redding’ en ‘eeuwig leven’ aan te geven. Zij geloofden dat Jezus bij dit wonder liet zien dat Hij heil en eeuwige leven aan de doden geeft.

Nu terug naar onze eigen tijd: Een verontruste moeder sprak me eens aan op een verjaardag. Haar zoon ging naar dansfeesten in fabriekshallen en bracht de hele nacht dansend door. Ze wist dat op dergelijke bijeenkomsten Ecstasy gebruikt werd om de sfeer beter te maken. Ze vroeg om gebed. Zij had al gesproken met mensen, die meer van drugs af weten, om te weten hoe ze haar zoon kan aanpakken en hem hulp kon bieden. Ze bad dat haar zoon ‘goed en levend’ blijft. Ze wil hem niet alleen van de drugs afhelpen, maar hem ook helpen de diepere betekenis van zijn leven te vinden. Ze hoopt dat hij door het geloof dat zij in Jezus heeft en de liefde en de steun van haar geloofsgemeenschap geholpen kan worden. Zoals Jaïrus wil ze Jezus bij de hand nemen en Hem leiden naar het bed van haar zoon. Ze hoopt dat via haar Jezus bij hem kan komen en haar zoon kan aanraken om hem uit de slaap te wekken, waarin hij zich nu bevindt, zodat hij kan ‘leven.’

1 juli 2018, Antoon Boks OP

Soms moeten ook wij wakker worden. Ons drukke leven loopt van de ene activiteit naar de andere. Wij verdoven ons soms tot laat in de avond met wat dan ook, slapen wat en beginnen haastig met een nieuwe drukke dag. Hoeveel tijd hebben we om te kijken naar wat belangrijk is in ons dagelijks leven, om maar niet te praten van ons innerlijk leven. En dan… ineens onderbreekt iets die dodelijke routine. De mogelijkheden zijn legio: misschien hebben wij een moment van verblindend inzicht over ons leven en moet worden veranderd wat er mis is. Misschien sterft iemand die dicht bij ons is, of heel ziek is. Onze energie kan haperen als gevolg van veroudering. Of wij staan al voor een echtscheiding omdat we de ander verwaarloosden, enz. Door die gebeurtenissen zijn we soms nog steeds niet wakker. We zochten bij wat we dachten dat dit ons leven interessant, opwindend en belangrijk zou maken. Maar er gebeurde iets met ons en we zien uiteindelijk dat we hebben lopen slaapwandelen. Wat er gebeurd is met de dochter van Jaïrus vindt nu ook bij ons plaats: we moeten soms wakker worden uit een dodelijke slaap. Iemand moet onze hand pakken en ons opwekken. Dan is er in zo’n situatie opstanding voor ons. De crisis die we ervaren kan ons wakker maken. Wij worden gered en kunnen duidelijker onze huidige situatie zien waarin God ons genade geeft.

Het blijkt wel uit het verhaal, dat het meisje gestorven is: de rouwenden kondigen dat duidelijk aan door hun geweeklaag. Maar toen Jezus naar haar toestand verwees, noemt Hij het slapen, waarop de toeschouwers spottend reageerden. Markus vertelt ons wat de christelijke gemeenschap beweert over Jezus. De dood is als slaap voor Hem en wat Hij doet voor het meisje dat wil Hij ook voor ons doen, ons wakker maken uit die slaap. Met het geloof dat Hij de macht heeft om dit te doen, kan ieder van ons, geconfronteerd met onze eigen dood, door ons geloof in Jezus moed putten. We leven in een cultuur die de dood ontkent en veel meer belangstelling heeft voor jeugd, succes, controle, gezondheid en kracht. We slapen, we sluiten onze ogen en doen alsof we werkelijk alles onder controle hebben, maar de dood schijnt het laatste woord te hebben. Dat leek ook het geval bij Jezus. Maar Zijn opstanding herinnert ons er aan dat de dood niet het laatste woord heeft. We kunnen leven, wij kunnen anders naar het leven en de wereld kijken nu we weten, dat Jezus sterker is dan de dood. Het geloof in de verrijzenis zal ons vrijer maken, wanneer we de uitdagingen van het leven aanpakken. We hoeven niet te doen alsof we niet ouder worden. Wij zien onze tekortkomingen in het perspectief van de eeuwigheid. We kunnen ons overgeven aan Gods wil. We hoeven niet te vrezen dat ons leven voorbij is wanneer onze gezondheid minder wordt en we hoeven ons niet alleen te voelen, als we met de kracht van het kwaad in zijn vele dodelijke vormen in onze wereld worden geconfronteerd.
Jezus zegt, dat de familieleden de dochter van Jaïrus iets te eten moeten geven. Wat is een sterker, meer overtuigend bewijs van het feit, dat het meisje weer leeft? Dat eten is niet een teken dat ze haar lichamelijke functies terug heeft. Eten in de kring van de familie betekent, dat ze er bij hoort, onderdeel is van een gemeenschap. Het meisje krijgt voedsel en neemt zo weer deel aan het volledige leven. Wie weet hoe lang ze al ziek was? Nu is ze terug aan tafel, omringd door mensen die haar liefhebben. We mogen denken aan de eucharistische tafel. Wanneer we in slaap zijn ten opzichte van God of dood door de zonde, kunnen we wakker worden omdat Christus onze zonden vergeeft. Dan worden we weer een levend lid van de geloofsgemeenschap. We kunnen weer deelnemen aan het Lichaam en Bloed, het leven van Christus.
Mogen wij altijd wakker en levend blijven in onze geloofsgemeenschap.Naar boven

14e zondag door het jaar: Ezechiel 2,2-5; Marcus 6,1-6

De God uit de eerste lezing, de God van Ezechiël lijkt knetter gek. Hoe haalt hij het in zijn hoofd zich in te laten met een volk dat opstandig is, rebels, met een harde blik en niet kan luisteren. Waar haalt hij het lef vandaan om naar dat volk een mens te sturen. Hij weet toch wat er met zo’n mens gebeurt, als deze niet met de mensen meepraat, maar een eigen geluid laat horen? Hoe dat volk redeneert en doet hoorden we in de tweede lezing. Nadat Marcus eerder al verteld heeft dat de schriftgeleerden en farizeeërs vijandig tegenover Jezus staan en daarna vertelt dat zijn moeder Maria en broers denken dat Jezus zichzelf niet is, horen we vandaag dat zijn vaderstad Jezus wantrouwt. Waar heeft hij dat vandaan dat hij wonderen doet en zo wijs praat? Zij zien en horen wat hij zegt en weten, dat hij timmerman is, de zoon van Maria, de broer van… Zij denken hem te kennen. Dat is voor hen geen reden tot vertrouwen, maar van jaloezie in de zin van: wie denkt hij wel dat hij is.

Tja, begrijpen kun je zo iets niet. Gelukkig bestaan wij mensen niet alleen uit een hoofd, uit verstand. Ieder van ons heeft ook een hart, beschikt over gevoel. Ons hart redeneert niet, grijpt niet, is geen hart van steen. Mijn hart probeert deze God aan te voelen, en dan zeg ik: God moet wel erg veel van zijn volk houden, als hij bij hen wil zijn in de profeet Ezechiël. Dat is de betekenis van de zin: “ze zullen erkennen dat er onder hen een profeet geweest is.”

God kent zijn volk door en door weten wij uit die paar zinnen van de eerste lezing. Dit kennen is niet rationeel, maar een kennen met het hart, zoals ouders hun kinderen kennen en kinderen hun ouders. Ouders kunnen zich tegenover hun kinderen misdragen, en toch zal een kind zelfs dan niet zijn ouders loslaten, laat staan verstoten. Kinderen kunnen volstrekt hun eigen gang gaan, naar god noch gebod luisteren. Toch zal een ouder zo’n kind niet inpakken, als dat al zou kunnen, en zo’n kind kan altijd terugkomen; een ouder met een hart zal zijn kind niet laten vallen.
Van ons wordt niet gevraagd dat we God begrijpen, maar dat we God leren aan te voelen. God is er voor zijn volk, vlees en bloed geworden in de profeet Ezechiël, wat dat volk ook doet of denkt of zegt. Jezus is meer dan een profeet. Het evangelie vertelt ons, dat Jezus zijn stadsgenoten

8 juli 2018, Theo Koster OP

niet de rug toekeert. Hij reageert lamgeslagen, kon geen enkele machtige daad, geen wonder doen dan alleen: zich verwonderen. Wie zich verbaast over in dit geval mensen en hun gedrag, blijft open staan voor hen. Jezus grijpt niet in, doet geen poging om te begrijpen. Hij past zich ook niet aan door met zijn stadsgenoten mee te lopen, en blijft zichzelf, een mens met een hart, dat nabij is, jou niet laat vallen, een hart dat warm blijft kloppen en zichzelf niet wegcijfert.

Zij beginnen zo goed, de mensen in het evangelie, door zich verbaasd af te vragen: waar heeft hij dat vandaan? Waren zij maar bij die vraag gebleven. Dan hadden zij kunnen ontdekken, wat ons in dit verhaal wordt verteld: dat iemand uit ons eigen midden de verbinding met de hemel belichaamt. De God op wie Jezus vertrouwt blijft niet op afstand toezien; Hij is dichterbij dan je denkt, laat zich zien in mensen uit je directe omgeving. 

Stop dus met denken en geef je over, vertrouw je toe aan wat je ziet en hoort. God kan niet werken als hij geen vertrouwen, een ander woord voor geloven krijgt. In jezelf en in mensen om je heen ervaar, zie, en hoor je van alles: mooie en liefdevolle gebaren, woorden, gedrag, maar ook verdriet, falen, wangedrag, ellende. Ga noch het een, noch het ander uit de weg: zo is ons menselijk leven. Als je dat niet serieus neemt, neem je God niet serieus, zul je Haar nooit ontmoeten, want Zij heeft zich intens, vol liefde, met deze zo menselijke mens verbonden.

Elders verwijst Jezus naar kinderen als het om God en zijn rijk gaat. Een kind staat dicht bij God. Een kind neemt het leven zoals het komt: lacht bij plezier, huilt bij pijn, probeert narigheid en ellende weg te nemen, te verminderen. Een kind neemt het leven zoals het komt, blijft zich verwonderen.

Van ons wordt niet gevraagd, dat we kinderachtig worden, maar terughalen wat we min of meer verloren hebben: een open en ontvankelijke kijk op wat in en om ons heen speelt; terug halen ons vertrouwen in God, die ons zó nabij is, dat ik ga denken: die is knetter gek. Wij weten: dat is liefde! Naar boven

15e Zondag door het Jaar: Amos 7, 12-15 Marcus 6, 7-13

De profeet Amos komt niet zo vaak voor in ons lezingenrooster en vandaag ook maar met vier verzen! Het Bijbelboek Amos is ook maar een heel klein boekje; 9 hoofdstukje, maar de profeet zelf verdient meer aandacht. Hij noemt zichzelf geen profeet, is niet lid van het profetengilde, hij is een schapenfokker en vijgenkweker uit Tekoa, een dorp aan de rand van de woestijn, iets ten zuiden van Jeruzalem. Hij woont in het Zuidrijk maar hij wordt door de Heer uit zijn boerenbestaan weggeroepen om Zijn profeet te worden in het Noordrijk. Voor Amos geldt hetzelfde als voor de leerlingen van Jezus. Zij – zoals we al eens hoorden – worden weggeroepen uit hun eigen bestaan als visser, als echtgenoot, vader om ‘rücksichtsloos’ Jezus te volgen. Wat Amos achterlaat vertelt het boek niet, wel dat hij een donderpredikant is. Zijn taal is die van een boer, gespierd en gekruid. Hij gebruikt harde woorden en ruige beelden ontleend aan de natuur en het boerenbestaan. Hij klaagt de sociale wantoestanden aan. In de eerste helft van de achtste eeuw voor Christus is het politiek gezien betrekkelijk rustig maar het contrast tussen rijk en arm is heel groot. De welgestelde klasse vertrapt de kleine man en Amos schreeuwt het van de daken dat deze tegenstelling hemeltergend is! Bovendien leven zij zonder God en gebod! Na verschillende aanklachten tegen de buurvolken trekt Amos van leer tegenover de machthebbers: hoe talrijk zijn uw misdaden en uw zonden. Ik verfoei uw feesten, en uw brand- en meeloffers kan Ik niet meer aanzien! En dan volgen in hoofdstuk 7 enkele visioenen dat God de Heer het volk uitroeit, door sprinkhanen, door het vuur en door het paslood. Het volk kan de meting met het paslood niet doorstaan. God de Heer spreekt: ‘Ik ga niet langer genadig aan dit volk voorbij’. De perikoop van vandaag komt uit dit derde visioen. Amasja, de priester van Betel, in dienst van de koning en niet in dienst van de Heer, stuurt Amos weg! Maar die laat zich niet wegsturen. En hij beschrijft nog een vierde en een vijfde visioen. Amos laat zich niet door Amasja de wet voorschrijven. Er is er maar EEN! De Heer Zelf! Alleen aan Hem ben ik verantwoording schuldig. Daarmee stelt Amos zich heel onafhankelijk op. Zijn blik is gericht op God. Geroepen door de Heer laat hij alles achter en trekt als profeet naar het volk Israël.

Net als de leerlingen in het Evangelie van vandaag – zij worden ook op pad gestuurd. Zij hoeven niet alleen, zoals Amos, zij mogen twee-aan-twee. Geloven is een zaak van samen. Jezus vraagt nogal wat van ze: je kunt niet zeggen dat de randvoorwaarden goed zijn. Zij gaan zo goed als zonder hulpmiddelen. Het lijkt (in onze ogen) meer op een overlevingstocht met ingebouwde hindernissen. Alleen een stel stevige sandalen en een stok om op te steunen. Verder niets: geen rugzak, geen overlevingspakket, geen pleisters voor de blaren, geen flesje water voor de

15 juli 2018, Ineke van Cuijk OP

dorst, geen eten, geen geld! Toch gaan zij! Dan moet er iets anders zijn waardoor je je gesteund, gestuurd voelt. Het enige dat de leerlingen onderling gemeen hebben, is dat zij geraakt zijn door de ontmoeting met Jezus.
Zij hebben in en met en door Jezus iets ontdekt, iets meegemaakt, meegekregen waardoor zij het aandurven. Bij de roeping van de eerste leerlingen werd al duidelijk dat het volgen van Jezus met zich meebrengt dat je veel achter laat. De verkondiging van de Blijde Boodschap vraagt om een grote toewijding waarbij men niet gehinderd moet worden door te veel ballast of al te sterke familiebanden. Een mens heeft wel veel nodig, maar kan met weinig toe. Die ervaring hebben we zelf ook wel. Wat je extra meeneemt – behalve het hoogst noodzakelijk – leidt te veel af van wat je te doen staat. Wat je vooral mee moet nemen is GELOOF in de Blijde Boodschap en het vertrouwen dat het ‘goed’ komt. Amos liet zich niet wegsturen want God de Heer had hem die opdracht gegeven. En dit Bijbelboek sluit af met: Ik, de Heer uw God herstel mijn volk Israël in zijn vroegere staat; Ik zal hen planten in hun heilige grond en zij worden niet meer weggerukt’. 

Wat kunnen de lezingen ons vandaag bieden? Ga op weg – leef je leven – zegt Jezus – zonder te veel bagage. En spreek Mijn woord! Word niet boos als ze het niet met je eens zijn, zorg ervoor dat je altijd welkom bent. Ga niet met een stok om te slaan maar als steun, zonder geld als steekpenning, zonder gelikte kleren om te imponeren. Ga vooral met lege handen, die kunnen zegenen en kunnen groeten!

Wij mensen van vandaag de dag zouden, zoals paus Franciscus zegt: ‘in alle streken van de aarde in een permanente toestand van missie moeten verkeren’. Ons bewust zijn van ons leven en handelen als volgeling van Jezus: vol barmhartigheid, zonder oordeel en vooroordeel – bewust van het feit dat ook wij mens zijn – en dus kunnen falen. Maar altijd weer opnieuw kunnen beginnen. 

Wij worden geroepen en gezonden om Gods goede wereld, dat Rijk van God zichtbaar te maken, en bevrijding en vrede te brengen op plekken waar wij wonen, leven en werken. Ga op weg met een open hart: geef wat je hebt: je aandacht, je tijd, je liefde. Wij worden er op uitgestuurd om in het spoor van Jezus anderen te laten voelen dat zij de moeite waard zijn; ook al zijn ze niet meer zo jong, niet zo mooi, niet zo snel of hebben ze geen hoge positie. Ga vol vertrouwen op God, die je zal ingeven het juiste te doen! Hij/zij geeft ons adem en houdt ons gaande.
En aan het einde van de tocht – is er dat kruisje – in welke hoedanigheid dan ook! Naar boven

16e zondag door het jaar:
Jeremia, 23,1-6; Marcus 6,30-34

Afgelopen week kwamen ruim tachtig deelnemers in het Brabantse Hoeven bijeen voor de 46e editie van de studiedagen liturgie en kerkmuziek. Er werd volop gezongen, gerepeteerd, gemusiceerd; we vierden dagelijks de getijden, er was ruimte voor verdieping, bezinning en ontmoeting. Voor veel zangers, kerkmusici, theologen en predikanten en enthousiaste kerkleden een jaarlijks hoogtepunt. Dit jaar was het thema: 'Nu laat ons gaan' - over de zending. 

Wat betekent het wanneer je zondags aan het eind van de dienst wordt heengezonden, de wereld in? Met welke woorden word je uitgezonden? Wat betekent dan de zegen waarmee je op weg gaat? En wat is je opdracht? Hoe leg je de verbinding tussen de zondagse eredienst en de taak die maandag weer op je wacht? Of vanuit weer een breder perspectief: hoe wil je in onze huidige tijd kerk zijn? Wat is je boodschap, wat heb je te melden in een samenleving die de religie het liefst ziet verdwijnen? Waartoe word je gezonden?

Wie de donkere bril wil ophouden ziet kerken die leeg en uitgeput raken, waar geen kind, geen jongere meer te vinden is en waar men wacht tot de laatste het licht uit zal doen. Wie het aandurft om die donkere bril af te zetten en open ontvankelijk om zich heen kijkt, ziet overal nieuwe vormen van kerk-zijn ontstaan, ziet nieuwe uitdagingen. Zij hebben wel degelijk weet van de pijn van het loslaten van het oude vertrouwde, maar durven in beweging te komen. Zij geloven - vaak met veel enthousiasme (zo mocht ik dat in de studiedagen ook weer ervaren) - in een nieuwe toekomst. Vaak met een kinderlijk vertrouwen, zoals paus Johannes XIII, die nachten niet kon slapen omdat hij zich grote zorgen maakte over de kerk. Tot die avond waarop hij bad: Goede God, het is uw kerk, ik ga slapen....

Paus Johannes gooit niet de handdoek in de ring, maar komt tot het besef dat het uiteindelijk God zelf is die zendt. Die mensen roept. De kerk is geroepen door God, in Jezus' naam, geroepen tot elkaar en de wereld en in verbondenheid met de kerk van alle plaatsen en eeuwen. Zo belijden wij het in onze geloofsbelijdenis: Ik geloof in één, heilige, katholieke en apostolische kerk. Wie die relatie wil zien, zal ontdekken dat deze oeroude woorden dynamisch zijn, dat er altijd beweging is en dat er dus altijd groeimogelijkheden zijn. Maar, om dat te durven en willen zien, móet je misschien ook wel eerst het bestaande los durven te laten. Moet je misschien wel 'back to basics', moet je weer klein en opnieuw beginnen met twee of drie....

Maar wie zich vastklampt aan wat je nu in handen hebt, een kerkgebouw, een instituut -wie niet los durft te laten - zo hebben we het altijd gedaan, dus blijft het zo! - loopt het gevaar om vast te roesten en weg te drijven van de zending van God zelf. Dan ben je zo met jezelf bezig, dat je schapen verdwalen, uiteengedreven worden. Ze raken verloren. 'U hebt er niet meer op gelet', waarschuwt Jeremia in de eerste lezing van vandaag.

De kritiek van Jeremia is ongezouten. Hij klaagt de kerkelijke en wereldlijke leiders van Jeruzalem aan als trouweloze herders die hun kudde laten verkommeren, omdat ze alleen maar met zichzelf bezig zijn. In het licht van deze profetie lijkt psalm 23 een protestlied tegen de leiders van het volk die in niets lijken op de goede herder. Integendeel. Zij hebben alleen oog voor het eigen belang en minachten de kleinen. Jeremia zegt namens de

24 juli 2018, Theo Menting

ENIGE dat de dag zal aanbreken dat een telg van David wél het recht zal handhaven. Die 'Zoon van David' zal hen terugbrengen van overal; ze hoeven niet meer bang te zijn op de vlucht gedreven te worden en ze keren 'terug in het huis van de Heer, tot in lengte van dagen'. 

Over deze 'Zoon van David' vertelt Marcus vandaag hoe hij oog heeft voor dat volk dat lijkt op schapen zonder herder. Nu is in onze westerse cultuur de herder nagenoeg verdwenen. Maar in onze taal leeft hij voort en roept een beeld op dat ons terugvoert naar de oorsprong. Een eenzame mens in de wijde wereld met als opdracht orde te scheppen, met nauwelijks een eigen leven; hij is dienstbaar, dag en nacht. In onze wereld hebben wij geleerd om de dingen gezamenlijk te doen, en dat is een goede zaak. Maar voor ieder mens is er een moment dat hij moet terugvallen op zijn eigen individuele verantwoordelijkheid. Hij kan zich dan niet meer verschuilen in de groep, want in hem klinkt de stem van zijn eigen geweten.

Het evangelie van vandaag sluit aan op de beschrijving van de dood van Johannes de Doper. Jezus zoekt troost bij zijn leerlingen. We horen hoe de herder met hen even afstand wil nemen van de kudde, het volk dat iedere dag opnieuw aan hen trekt. 'Kom nu eens zelf mee naar eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit'.

Vaandelvlucht? Nee. Hij weet: de mensen kunnen niet zonder Hem en zijn leerlingen. De leerlingen zijn bereid om de bevrijdende stem van de echter herder, de ware mens, te volgen tot in de woestijn: voor hen is er geen andere weg meer. Maar zij die gezonden zijn kunnen niet alleen maar actief zijn, alleen maar doen. Ze zullen telkens opnieuw moeten terugkeren naar de bron waaruit hun bezieling ontspruit.

Het is de eeuwenlange spanning tussen actief bezig zijn en beschouwing. Voor leerlingen en herders - en zijn we tenslotte niet allemaal elkanders herders en behoeders - is het van levensbelang om je te kunnen terugtrekken ver van het gewoel, om stil te kunnen worden in rustige overdenking en gebed, om, zoals Jezus het zelf zegt: bij de dingen van mijn Vader' te zijn. Het werk kan je vermalen. We kunnen enige tijd voortdrijven op onze routine, maar op den duur kan de vonk wegkwijnen die de Geest van Jezus van Nazaret, de Heer, in ons ontstoken heeft.
Onze zending naar de wereld toe is deelhebben aan de zending van God zelf, die ons allen roept om herders voor elkaar te zijn. Opdat niemand verloren loopt. Maar dat kan niet zonder verstilling, zonder beschouwing. Om de ruimte te ervaren waarin je tot besef komt dat jouw levenslot in Gods hand ligt, dat de beker voor jou is ingeschonken en dat er iemand is die jou te drinken vraagt. Iemand die aan je deur klopt en wacht....

De lezing uit het evangelie van Marcus eindigde vandaag nogal abrupt. Jezus ziet de menigte, hij is begaan met de menigte die zijn als schapen zonder herder en begint hen te onderrichten. Het Woord klinkt. Maar als we verder lezen ontdekken we hoe hij de menigte te eten geeft. Het brood wordt gebroken en uitgedeeld. De verdwaalde schapen zijn niet alleen bij elkaar gebracht en horen het woord, Jezus zelf breekt met hen het brood.
Moge dat onze uitnodiging zijn om zo dadelijk aan de Tafel van de Heer deel te hebben aan zijn Maaltijd. Een maaltijd die ons hart versterken zal en ons zal aansporen om vol hoop mee te werken aan een nieuwe wereld die komen zal. Zo moge het zijn.Naar boven

17e zondag door het jaar:
2 Koningen 4,42-44; Johannes 6,1-15

Het verhaal van de broodvermenigvuldiging zoals Johannes ons van-daag vertelt, bevat voor de aandachtige hoorder allerlei verwijzingen naar de grote verhalen die ons met Gods omgang met ons vertrouwd willen maken. Het begint al gelijk als er sprake is van ‘de overkant’ die ons doet herinneren aan de doortocht van het volk door de riet-zee die een uittocht uit het slavenhuis werd en de intocht in het land van belofte. Daarom speelt het verhaal zich af bij het meer dat ook ‘zee’ wordt genoemd. Vervolgens is daar de berg waarop Jezus plaats nam en die ons Mozes in herinnering roept. Kennelijk is het de be-doeling van Johannes om de gestalte van Jezus in een heel specifiek daglicht te zetten.
Jezus ‘ziet’ de grote menigte en bij dat zien mogen wij terugdenken aan de manier waarop over God gesproken wordt als het volk in Egypte onderdrukt wordt. Hij zegt aan Mozes bij het brandende braambos: ‘gezien, gezien heb ik de ellende van mijn volk en ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land naar een land dat goed en ruim is en overvloeit van melk en honing’.
Het is Gods bewogenheid om mensen die in Jezus in levende lijve onder ons verschijnt. Zo tekent Johannes Jezus als de nieuwe Mozes, als de bevrijder van mensen en geeft hij hen te eten. En ook daar worden wij herinnerd aan wat wij in de eerste lezing hebben gehoord over de profeet Eliza die met wat gerstebroden honderd mensen te eten gaf. Niet alleen is Jezus in de ogen en beleving van Johannes de nieuwe Mozes maar ook de nieuwe en grotere Eliza. In de man van Nazareth gaan de Wet en de Profeten in vervulling! En dat alles gebeurt aan de overkant van de zee ‘kort voor Pasen’ als de bevrijding uit het slavenhuis gevierd wordt.

28 juli 2018, Henk Jongerius OP

 Bij het Paschafeest neemt de huisvader en brood in zijn handen – het ongezuurde brood van de uittocht – spreekt het dankgebed uit en deelt het brood uit aan de disgenoten. Zo zal Jezus dat ook doen bij het laatste avondmaal met zijn leerlingen. Overigens lezen wij dat niet in het Johannesevangelie waar alleen de voetwassing wordt ver-meld.
Hij vertelt het hier en wij horen dezelfde woorden. Jezus neemt het initiatief, slaat zijn ogen op, breekt het brood voor de mensen die zich in het gras hebben neergezet. Hij is de goede herder die mensen naar groene weiden voert, een tafel voor hen klaarmaakt.
Wat wij vandaag mogen horen is een Paasverhaal en het openbaart ons al nog voor het zover is de diepe betekenis ervan. Het is Jezus die in het breken van het brood en het delen ervan laat zien welke de bevrijding is die hij mensen komt brengen. Hij laat ons zijn gezicht zien, verbreekt de duisternis van ons leven, het nieuwe morgenrood verzacht de harde dood: hij is ons levensbrood.
Hij gaat ons voor naar een nieuwe wereld waarin niet langer mensen op zoek zijn naar hun eigen levensgeluk, maar de vrede smaken die gegeven wordt als wij het levensbrood delen met elkaar en zo verza-meld worden tot zijn volgelingen, zijn kerk onderweg in de wereld.
Zo mogen ook wij van de overkant het nieuwe land binnengaan waar-in wij herders worden van elkaar. In ieder die bemint maakt God een nieuw begin, ontlokt hij ons een lied van hoop in ons verdriet: hij doet de dood teniet. Wij mogen dat vandaag weer vieren als wij ons dankgebed aanheffen en de Naam van de Eeuwige dankbaar zege-nen!
Het moge ons tot behoud zijn en ons vrede geven. Naar boven

18e Zondag door het Jaar:
Exodus 16, 2-4, 12-15 Johannes 6, 24-35

Vandaag horen wij weer twee broodverhalen. Net als vorige week zondag. Maar vandaag wil Jezus een stapje verder gaan. Vorige week moest er honger gestild worden – een grote menigte was Jezus gevolgd en Hij vroeg aan Filippus ‘waar zullen we brood halen om al die mensen te eten te geven?’ En we kennen het verhaal van de jongen met vijf gerstebroden en twee gedroogde visjes. Deze gebeurtenis lokte bij Jezus’ toehoorders zo veel enthousiaste reacties uit dat zij in deze man de langverwachte profeet zagen die in de wereld zou komen dat zij Hem tot koning wilden uitroepen. Maar dat was niet Jezus z’n bedoeling en Hij verdween in alle stilte. In de verzen die ontbreken bij de lezingen in het Johannes Evangelie tussen deze twee broodverhalen, lezen wij dat de leerlingen ’s avonds toen het donker was geworden weer het meer overstaken, terug naar de andere kant. En in die nacht zagen zij Jezus die over het meer liep en in de buurt van de boot kwam terwijl Hij tegen hen zei: ‘Ik ben het. Je hoeft niet bang te zijn’. Zijn enthousiaste volgers hadden dit niet opgemerkt en vandaar dat zij verbaasd waren Jezus in Kafarnaüm aan te treffen. ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’ Blijkbaar is het antwoord op die vraag niet belangrijk want Jezus begint over iets anders. ‘Ik verzeker u; u zoekt Mij niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat ge volop hebt kunnen eten. U moet niet zoveel werk maken van het vergankelijk voedsel. Deze mensen hechten meer waarde aan de uitkomst (het vele brood) dan hèt teken dat Jezus stelde. Natuurlijk hebben wij dagelijks ons eten nodig – daar bidden wij ook om: Onze Vader, geef ons heden ons dagelijks brood! Voedsel om te kunnen leven, te kunnen overleven! Voor de meesten van ons geldt die letterlijke dagelijkse nood niet (gelukkig) maar wij weten allemaal dat er kinderen op zoek zijn naar eten op vuilnisbelten, dat er hongerende mensen in krottenwijken en in vluchtelingenkampen zitten. En dat miljoenen mannen en vrouwen radeloos op zoek zijn naar iets wat henzelf en hun kinderen die dag in leven kan houden. Dat die voedselverdeling op de wereld nog steeds niet in evenwicht is, kunnen wij ons als christenen aantrekken! 

Alleen maar je leven laten beheersen door de zorgen over je dagelijkse natje en droogje is voor Jezus niet aan de orde. Dat weet Hij wel en veroordeelt dat ook niet. Jezus gunt zijn toehoorders dat andere voedsel: maak liever werk van het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwige leven, dat de Mensenzoon u zal geven, want op Hem heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt. Dat laatste beeld kennen wij in een prachtig lied: ‘Neem mij aan zoals ik ben. Zuiver uit wie ik zal zijn. Druk uw zegel op mijn ziel en leef in mij’. 

De kracht van dit voedsel raakt niet op. Het zal de honger blijven stillen en een leven lang tot verzadiging dienen. Jezus vertelt ook waar dit voedsel vandaan komt: uit de hemel. De schenker van dat voedsel is de Mensenzoon. Hij doet dat in opdracht van God. Jezus wil zijn toehoorders laten inzien dat zij het wonder van de vijf broden en de twee vissen moeten begrijpen als een beeld voor hun honger naar God. Jezus wil de mensen duidelijk maken dat het eten dat van God komt voor altijd verzadigt. Maar hoe? Wat moeten ze/we dan doen?

5 augustus 2018, Ineke van Cuijk OP

Wat moeten we doen als we de werken willen verrichten die God van ons vraagt?’ hoorden wij in de lezing van vandaag. Geloven in de Mensenzoon! Zo eenvoudig lijkt het. En Jezus vervolgt: ‘Ik ben het brood om van te leven. Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben’. Dit hebben wij eerder gehoord bij de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw bij de put. 

Op deze manier wil Johannes laten zien dat Jezus zijn gesprekspartners, zijn volgelingen gevoelig wil maken voor zijn woorden, zijn tekenen. ‘U hebt tekenen gezien maar begrijp ze goed’ in Godsnaam lijkt Jezus te zeggen.
Het lijkt te gaan over een voedselprobleem maar Jezus vraagt aandacht voor een andere honger – de honger naar gerechtigheid – de honger en dorst naar een zinvol leven. 

In het onlangs verschenen boek over het leven van Thomas Merton worden regelmatig zijn teksten aangehaald. Een van die teksten luidt: ‘Het is onze taak lief te hebben, zonder nader te onderzoeken of ze (die anderen) dat wel of niet waard zijn. Dat gaat ons niets aan. Ons wordt gevraagd om lief te hebben en deze liefde zal zowel onszelf als onze naasten daartoe waardig maken (als dat al kan)’. Dat onvoorwaardelijke dat Merton hier benoemt, is volgens Jezus onze opdracht. 

In de eerste lezing van vandaag worden wij meegenomen naar de woestijn. Het Joodse volk heeft zich los gemaakt uit de slavernij. Zij hebben het oude achter zich gelaten. Zij zijn op weg naar de vrijheid. Hun leven is nu echter wel een hachelijke zaak geworden. Ze weten niet wat de dag van morgen zal brengen. Sommigen durven dat avontuur niet aan. Zij willen terug naar het oude, naar de zekerheid van de vleespotten van Egypte. Dat was ook niet alles, maar je wist wat je had. In zo’n nieuwe situatie kun je bang en onzeker zijn. Als je het Woord van God – het woord van Jezus, brood uit de hemel helemaal in je op kunt nemen, hoef je geen honger en geen dorst meer te hebben. Je hoeft niet meer bang te zijn. Jezus zei het die nacht tegen zijn leerlingen! Maar wij weten ook allemaal dat dat niet altijd lukt.
Hoe doe je dat? Als je net een dierbare hebt verloren, als je net onenigheid hebt met een van de kinderen, als er spanningen zijn op de plek waar je woont, als je ontslag dreigt te krijgen. Als je oorlog, terreur en natuurrampen om je heen ziet; dan valt dat niet altijd mee. Daarom hebben wij elkaar nodig – wij kunnen levensbrood en levend water voor elkaar zijn. En zo elkaar de kracht van ons geloof geven. Gelukkig kennen we ook daar vele voorbeelden van, zoals vandaag nu wij hier een 40-jarig huwelijksjubileum mogen vieren. 

Jezus zegt: ‘Ik ben het brood om te leven. Dat brood mogen wij iedere keer als wij samen komen Breken en Delen. Dat teken van Eucharistie kunnen wij zijn voor elkaar. Wij mogen God ontmoeten in die tekenen van brood en wijn. Daarin kunnen wij liefde betonen aan onze medemens. Dat onvoorwaardelijke vraagt Jezus van ons. Zo bedoelde Jezus BROOD en WATER te zijn – in het volle vertrouwen en geloof in Zijn Vader ABBA. Naar boven

Dominicusfeest 2018: Matteus 5,13-19

Dominicus is een Spanjaard. Hij werd geboren rond 1174 in Caleruega. Hij groeide op in Spanje, maakte daar zijn studies, wordt priester gewijd en werd opgenomen in het bisschoppelijk kapittel van het bisdom Osma. Zijn vooruitzicht was als kanunnik door het leven te gaan ware het niet dat bisschop Diego hem meenam voor een reis naar de Marken Op doorreis in Zuid-Frankrijk ontdekte Dominicus zijn ware roeping. 

Dominicus was een man wiens geest geheel vervuld was van God, die hij onvoorwaardelijk met heel zijn hart en verstand liefhad. Nachtenlang bracht hij door in gebed en overwoog hij de Schriften. Maar evenzeer ging zijn hart, zijn liefde uit naar de mensen en had hij oog en aandacht voor hun welzijn en hun zielenheil en zijn hart brak toen hij de nood van de kerk zag op zijn reis. 

In Zuid-Frankrijk maar ook in Italië en ander streken in Europa staken allerlei ketterijen de kop op en deze kregen veel aanhang onder het volk. En de kerk had geen afdoend antwoord op deze heilloze ontwikkeling. De priesters waren nauwelijks onderlegd. Goede prediking ontbrak. In feite was het volk slachtoffer van het falen van de kerk en haar leiders. Bisschoppen waren tevens wereldlijke leiders en uit op macht en aanzien. Het volk was arm en wantrouwde de kerk die zich verrijkte. Daarentegen de predikers van de ketterijen leefden in eenvoud en onthecht en gaven in feite een beeld van wat het evangelie ons voor ogen houdt. Dat moet Dominicus gezien hebben en hem hebben verscheurd tot in zijn ziel. 

Van de ene kan onderschreef hij het geloofsgetuigenis in die dagen, namelijk: buiten de kerk is geen heil. M.a.w.: het misleide volk gaat verloren, als zij zich niet bekeerde en zich afkeerde van hun dwaalwegen. Van de andere kant: hoe voorkom je dat zij slachtoffer worden van een falende kerk. Dominicus zag een weg: de krachtige prediking en leven volgens het evangelie zoals de ketterse predikers, wars van alle rijkdom en ieder bezit. 

Dominicus trok nog een tweede conclusie uit wat hij zag gebeuren. Niet hij maar de prediking kan de kerk weer op het goede spoor zetten. Hij en zijn gezellen hebben een stevige structuur nodig, een orde, waarin zij in gemeenschap leven, prediking en studie ter harte nemen, elkaar inspireren, ondersteunen, bemoedigen, staande houden in de verwarring en de verstrooiing waarin de kerk verkeerde en zij hun tijd leren verstaan en nieuwe wegen zoeken in de verkondiging. Hij wilde een predikorde, trouw aan de kerk en het evangelie van Jezus Christus, gevormd door studie en gebed, vrij van alle bezit levend in alle eenvoud. En de orde groeide onstuimig en bleek een krachtig antwoord te zijn.

8 augustus 2018, Paul Minke OP

Opnieuw, nu in onze dagen, verkeert de kerk in West-Europa in nood. Parochies worden groter en groter als gevolg van het priestertekort waardoor ongewild gemeenschappen en gelovigen slachtoffer worden, vervreemd van hun geloof raken en het evangelie hen uit het zicht verdwijnt.. Bisschoppen verwachten heil van de naleving van de voorschriften van de kerk in zake de seksuele moraal, de gezins- en huwelijksmoraal en t.a.v. het pastoraat voorschriften waarvan de zin als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen niet wordt herkend, ook niet door goedwillende gelovigen.. Ook het misbreuk binnen de kerk staat nog in het collectieve geheugen gegrift dat de geloofwaardigheid van de kerk en het vertrouwen heeft aangetast. Al delen wij niet meer de overtuiging dat buiten de kerk geen heil is, blijft staan, dat wij geloven dat God kennen en liefhebben een diepe levensvervulling geeft. De kerk gaat ons ter harte. Wij geloven in haar zending in de wereld. Jezus heeft aan de kerk de macht gegeven te prediken en te onderrichten, de macht gegeven om te vergeven, te dienen en barmhartig te zijn, de opdracht gegeven om op te komen voor recht en welzijn voor allen, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen, aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan. Opnieuw staat de kerk voor de uitdaging om een antwoord te geven, op de nood die gevoeld wordt door bisschoppen, pastores en leken. 

Wij, leden van de predikorde, moeten ons bijzonder uitgedaagd voelen om in de geest van Dominicus te zoeken naar vormen van prediking, die het hart van mensen kan raken en hen nieuwe wegen doen gaan; om in de geest van Dominicus de tekenen van de tijd te verstaan en niet óm te kijken naar wat was maar rond te kijken met nieuwe ogen wat God ons te zien geeft: tekenen van zijn liefde en zorg onder ons tekenen als de verwachtingen en hoop die in de samenleving leven. tekenen binnen de ontwikkelingen en technische mogelijkheden die nieuwe kansen bieden voor een meer eigentijdse verkondiging. 

Geloof me, God roept ieder van ons elke dag opnieuw, en geloof me, er gaat geen dag voorbij of zijn geest rust op ons, en geloof me, wees niet bang fouten te maken, het worde je vergeven. 

God geve ons op voorspraak van St Dominicus, of we nu jong zijn of oud, met moed en vertrouwen met hart en ziel ons te wijden aan de verkondiging, alle wegen en mogelijkheden te benutten die ons ten dienste staan, en te blijven geloven in de kracht van Gods woord en zijn belofte. Amen. Naar boven

19e Zondag door het jaar:
1Koningen 19, 4-8; Johannes 6, 41-51

Wat we hoorden in de eerste lezing doet mij direct denken aan de situatie, waarin wij vandaag verkeren, de broeders dominicanen en de kapelgemeenschap. Geroepen door God zelf heeft Elia zich ingezet voor zijn volk, vol vertrouwen. Maar hij wordt voortdurend dwars gezeten, soms door het volk zelf, soms door koningin Izebel. Als hij het niet meer ziet zitten en erbij gaat liggen stoot een engel hem aan, tot twee keer toe, en hij krijgt de kracht weer op te staan en naar de berg van God te gaan.

Jullie aanwezigheid hier in de kapel op zondag wordt door velen als een roeping ervaren. Toen er sprake was van enige verandering in de liturgie van 10.00 uur reageerden velen: in mijn kerk hield ik het niet uit; hier vond ik weer een gelovig thuis. De orde van de dominicanen in Nederland reageerde verheugd, toen in 2013 na vele jaren zonder roepingen twee mannen intraden. Het jaar erna één, een jaar later twee en dat ging en gaat gelukkig door. Het noviciaat volgen de nieuwelingen in Engeland. Daarna kwamen de eerste drie voor hun verdere vormingsjaren naar Huissen. Er ontstonden problemen, ergernissen, ‘het wordt me teveel’-gevoel bij jongeren en ouderen. Doorgaans was dit geen kwestie van onwil, kwade opzet, maar pure onmacht. Wat ik voor het gemak maar even de leeftijdskloof noem was veel te groot. De onderlinge broederschap werd niet aangetast.

Eerder dan de bedoeling was sluiten drie broeders vandaag hun vormingsperiode hier in Huissen af, en neem ik als hun begeleider afscheid. Ik ervaar het gaan naar Rotterdam niet als een afgang, maar als een aangestoten worden door een engel. Ik verwacht dat dit kracht geeft aan de groep in Rotterdam en de groep broeders hier in Huissen, gesteund door jullie, kracht om onze roeping te volgen en in de wereld van vandaag vlees en bloed te geven.

De tweede lezing (uit een brief van Paulus) roept ons op te vertrouwen, met andere woorden: open te blijven staan voor wie en wat om je heen gebeurt. Daarin laat God zich zien. Dat ontgaat je als je opgesloten raakt in jezelf, hier weergegeven door wrok, toorn, geschreeuw, gevloek, kortom:

12 augustus 2018, Theo Koster OP

Boosaardigheid.

Het evangelie is moeilijker te begrijpen. De Joden denken Jezus te kennen….ja…ja… We hadden het hier net over bij het duiden van onze situatie vandaag. Wie dat betitelt met ‘drama’, ‘mislukking’, kijkt niet verder dan zijn neus lang is. Iedere Jood weet, wat wij als christenen weten: een mens is beeld van God.

In onze onderlinge omgang kun je soms sporen van God ervaren, mits je je niet opsluit in je gedachten, blijft steken in gemor, en steeds weer wegen zoekt en vindt tot ontmoeting; het zal je ook overkomen, dat jezelf gevonden wordt. Het heeft iets goddelijks, en door dit zo uit te drukken vloek ik niet. Je moet er zelf iets voor doen om God te ontmoeten, maar hebt dit niet in de hand; God zal ook zelf aan ons trekken. Het gegeven dat na jaren vermoeidheid mijn lichaam zich vanzelf herstelde, dokters lukte het niet, en ik daarna gevraagd werd magister, begeleider te worden, heb ik ervaren en ervaar ik als aangehaald worden door God. Bekijk jouw eigen leven hierop, en je zult ook voorbeelden vinden. 

Dit alles kan helpen Jezus beter te leren kennen. Wat bij Jezus speelt ligt in het verlengde van, maar gaat veel verder dan deze voorbeelden. Hij heeft als enige een bijzondere plaats bij God. Hij is het levende brood. Natuurlijk mag je hieronder het ter communie gaan, straks, verstaan. Dan neem je Jezus tot je, en helpt hij jouw blik te richten en in jouw leven krachtig te worden. Maar als je je niet kunt voorstellen, dat dit stukje brood meer is dan brood alleen, kun je beter een boterham pakken.

Op het woord dat Jezus is zul je moeten kauwen, zijn doen en laten jou eigen maken. Dan zul je aan den lijve ervaren, dat je tot leven komt, dat het leven in je sterker is, sterker wordt dan de dood, zelfs al nader je gezien jouw leeftijd en/of jouw gezondheid de dood. 

Wij worden uitgenodigd, uitgedaagd te leven in eeuwigheid. Die eeuwigheid begint met hier en nu helemaal aanwezig, present te zijn. Dat deze kapel daartoe bijdraagt maakt mij gelukkig. Met voldoening en dankbaar neem ik van jullie afscheid. Naar boven