20e zondag door het jaar:
Spreuken 9,1-6; Joh. 6, 51-58
Al eeuwen en eeuwen lang zijn we eraan gewend geraakt over en met God te praten. We beschikken over een eigenlijk niet voor te stellen hoeveelheid boeken, die over God schrijven, over God theorieën verkondigen en bewijzen dat God bestaat. We noemen dat theologie. En ik verzeker u: daar is soms heel wat geleerdheid aan te pas gekomen. Dat is praten over God.
Maar er wordt ook gebeden. Dan kunnen we denken aan de officiële gebeden, die door het kerkelijk gezag zijn goed gekeurd en onveranderlijk zijn. Er wordt gewaakt dat deze gebeden zuiver in de leer zijn. Daarnaast zijn er gebeden, die de mensen zelf formuleren in hun persoonlijk bidden. Die gebeden verschillen van mens tot mens. Die gebeden zijn niet officieel, heel vaak niet zo zuiver in de leer, maar komen van binnenuit. Dat is praten mét God. Maar in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie schrijft Johannes: ‘Niemand heeft ooit God gezien’(1,18). Deze woorden moet elke mens, of hij nu wel of niet in God gelooft, in hoofd en hart gebeiteld staan. Er zijn mensen, die op grond van hun ervaringen en nadenken tot de conclusie komen: als niemand ooit God heeft gezien bestaat God ook niet. Dat moeten zij weten en ik laat dat hier rusten.
Maar ik behoor tot die ontelbare mensen, die wel in God geloven en wat moet ik nu aan met die onverbiddelijke woorden: niemand heeft ooit God gezien? Kun je dan nog óver God praten? Kun je dan nog mét God praten? Als je van het menselijk denkraam uitgaat, hoe groot dat ook is of ooit worden zal, luidt het antwoord negatief. Je kunt niet óver God praten, want je weet niet waaraan je begint. Maar je kunt ook niet mét God praten, want je krijgt geen antwoord. God heeft geen stem. Ja maar, zullen sommigen zeggen, als je maar heel stil wordt, als je maar helemaal in jezelf keert, als je afziet van alles wat om je heen is en beweegt, dan kun je God horen. Het spijt me. ‘Niemand heeft ooit God gezien’ slaat niet zozeer op onze ogen. Het gaat over inzien, inzicht, kunnen bevatten. Dat kunnen wij niet.
Zullen we dan maar naar huis gaan? Want wat doe je hier als je niet over en met God kunt praten? Maar deze kapel is toch gebouwd om dat wel te doen! Zeker, en daarom is het goed nog even verder te horen wat Johannes in dat eerste hoofdstuk van zijn evangelie heeft neergeschreven. Daar lezen we namelijk: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren zoon, die de Vader het naast aan het hart is, hij legt hem aan ons uit.
Jezus is God het naast aan het hart. Om het met andere maar
evenzeer eerbiedwekkende Bijbelwoorden te zeggen: Jezus is beeld
en gelijkenis van God en wel zó dat het naar menselijke maatstaven
gemeten niet mooier en overtuigender kan. Daarom is hij de
veelgeliefde. Daarom is hij onder allen, die als beeld en
gelijkenis van God pogen te leven de eerstgeborene. Daarom zullen
wij naar Jezus luisteren, want wie hem ziet ziet God. Daarom
getuigt Jezus van zichzelf: ik ben het levend brood dat uit de
hemel is neergedaald. Ik ben van Godswege, geheel en al!