PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2010-2011 (A)

3de zondag door het jaar: Jesaja 8,23-9,3; Matteus 4,12-23 23 januari 2011, Henk Jongerius OP

Soms wordt je bij het horen en lezen van de Bijbel door een klein detail getroffen en vraag je je af waarom die zin of mededeling er staat. Het is vaak een vingerwijzing, die ons op het spoor brengt van wat er eigenlijk gezegd wil wor¬den. Wij horen vandaag dat Jezus ‘met voorbijgaan van Nazareth’, Kapharnaum als zijn woon¬plaats kiest, gelegen in het gebied van Galilea dat bekend stond als het land van de heidenen. Het was ver weg van Jeruzalem, waar zich de bovenlaag van de bevolking bevond, de mensen die het allemaal heel goed wisten, de wetgeleerden en zij die het voor het zeggen hadden in tempel en staat.
Matteüs doet dat met een heel bijzondere bedoeling, want hij wil Jezus van meet af aan tekenen in de traditie van Mozes en de profeten die de gevestigde orde aan het twijfelen brengen door hun vragen naar de oorspronkelijke bedoeling van de woorden in de Schrift.
Jesaja ver¬kondigt in zijn dagen dat er licht zal opgaan ver van de plaats waar het verwacht werd, in het onbetekende land van Naftali en Zebulon, in het Overjordaanse. Dat licht wordt belichaamd in een kind dat de rollen zal omkeren: eersten zullen laatsten zijn en machthebbers vallen van hun tronen! Hem wordt heerschappij wordt op zijn schouders gelegd om een wereld vol geweld te veranderen in een wereld van vrede!
Als Matteüs vandaag die woorden van Jesaja gebruikt om Jezus te typeren, maakt hij ons erop attent dat wij Jezus niet moeten beoordelen naar zijn natuurlijke afkomst, als de zoon van de timmerman uit Nazareth, maar in de traditie van de profeten. Daarom horen wij ook dat, nadat Johannes was

overgeleverd, hij in zijn voetspoor treedt om de komst van het koninkrijk te verkondigen. Jezus staat in de traditie van de Profeten en dat maakt Hem in zekere zin tot een bedreiging. Het is als met de wijzen uit het Oosten: niet Jeruzalem en de Schriftgeleerden, maar vreemden zien het licht. Uit een onver¬wachte hoek klinken woorden van bevrijding en redding.
Aan de rand van het meer – een beeld voor een wereld in chaos waarin mensen dreigen om te komen – is er een plaats van vertroosting, zoals de naam Kapfarnaum in vertaling luidt. Het is God om vertroosting te doen, bevrijding van mensen en een wereld van humaniteit. Mensen moeten weggehaald worden van de duisternis en de chaos waarin zij verkeren, van het juk dat op hen drukt, van alles wat hen kleineert en onmondig maakt. Als Jezus verkondigt dat het Koninkrijk van God gekomen is laat hij ons horen dat in Hem het aanschijn van de aarde zal gaan veranderen! Er zal een wijd nieuw land komen ‘waar gerechtigheid stroomt als rivieren en de wijnstok bloeit tegen klippen op’. Als een nieuwe Mozes zal hij ons uit het angstige leven bevrijden en een nieuw perspectief bieden. Als een nieuwe Elia roept hij de oude woorden te binnen die ons weer kind aan huis maken bij God en ons doen wonen in zijn huis van vertroosting. Wij mogen in zijn voetspoor elkaar te voorschijn halen uit anonimiteit en duisternis en weer in het licht zetten, want voor God zijn wij allemaal de moeite waard.
Waar dat gebeurt, zullen de machtigen in kerk en samenleving beschaamd staan en opgeroepen worden om zich om te keren en andere wegen te gaan. Mogen wij ons thuis weten bij de rabbi in Kapharnaum en volharden in zijn visioen en vergezicht, en genezend en helend voor elkaar bestaan: zo wordt God in mensen zichtbaar midden onder ons en zal het aanschijn van de aarde herschapen worden!

4de zondag door het jaar: Sefanja 2,3.3,12-13; Matteus 5,1-12a
30 januari 2011, Paul Minke OP

Een paar weken geleden liep ook op het voetpad langs de kloosterlaan. Een jonge moeder met haar dochtertje, een jaar oud, liep me tegemoet. Het dochtertje liep met kleine onvaste stapjes op mij af en gaf me een handje. De moeder zei tegen haar kind: Ga je iedereen een hand geven? Het klonk nogal krib-big. Het kind hoorde het niet. Het lachte me toe. Ik dacht zelf: was het maar waar dat iedereen iedereen een hand gaf. Hoe anders zou de wereld eruit zien: vredig, veilig en iedereen gelukkig. Maar dat is een illusie, een onhaalbaar verlangen. Het is niet realistisch.
Daarna las ik de zaligsprekingen. En ik dacht opnieuw: was het maar waar. Was het maar waar, dat er welzijn is voor de armen, de treurenden getroost, mensen zachtmoedig waren en er eindelijk gerechtigheid was. Zalig zou het zijn. Maar is dit niet evenzeer een illusie? Een onhaalbaar verlangen? Niet realistisch?
Om Jezus woorden goed te verstaan, zullen we de berg op moeten. Jezus is de berg opgegaan, met zijn leerlingen, net als indertijd Mozes De berg is de plaats van de Godsontmoeting. Daar kan Hij worden gehoord. De berg opgaan wil zeggen: je vrijmaken van het denken en doen van de wereld, van de wereld van de hardvochtigen, de rijken, de onbarmhartigen, de sterken die de dienst uitmaken, die je hun wil opleggen, je hun gewoontes opdringen hun normen en waarden, waarvan zij voor zichzelf hun geluk en zaligheid verwachten. De berg opgaan wil zeggen: al je oordelen, inzichten over hoe het moet, achter je laten, beneden laten om onbevangen te gaan horen naar woorden, om ontvankelijk te worden voor verhalen die spreken van een wereld omgekeerd: d.w.z. van een wereld waar geen haat is maar liefde, geen geweld maar vrede, een wereld waarin geen hardheid is maar barmhartigheid en zachtmoedigheid. De berg opgaan wil zeggen: open kunnen en willen staan voor het visioen, waar Jezus vol van is en wat hij benoemt met de woorden: het Rijk Gods. De berg opgaan wil zeggen: daar willen zijn, waar hij is, waar zijn leerlingen zijn, de geloofsgemeenschap, die in zijn naam bijeen komt, de kerk, wij, hier en nu.
Op de berg spreekt Jezus tot zijn leerlingen, mensen die hem volgen, hem vertrouwen, mensen die willen verstaan, ongehoorde woorden, maar die hen niet afschrikten: Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het rijk der hemelen. Zalig de treurenden, de zachtmoedigen, de barmhartigen, de zuive-ren van hart. Jezus spreekt vanuit de overtuiging dat God naar hen omziet, juist naar hen, die zozeer miskend worden, of overstemd worden, of gemin-acht. Jezus spreekt vanuit zijn geloof in de trouw van God, dat God hen zeer nabij is, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid en zich inzetten voor de vrede.

Zoals je de tien woorden, die Mozes ontving op de berg, Gods grondwet kunt noemen, zo kun je de zaligsprekingen van Jezus de Messiaanse proclamatie noemen. God zegt zijn Koninkrijk toe als een belofte, die voor hém in vervul-ling zal gaan, die haar niet alleen neutraal aanhoort, maar haar in vertrouwen en in geloof eigen maakt. Dat laatste maakt, dat reeds in zijn leven de toekomst van God doorbreekt, dat hij nu reeds iets ervaren mag van vertroosting, erfdeel en verzadiging. Wie in vertrouwen Gods woord eigen maakt, kijkt anders tegen het leven aan, gaat anders leven, wordt hulpvaardig, gaat troosten, schuwt geweld, zoek de vrede. Hij leeft naar een wereld toe, zoals God die zich droomt, die Jezus Gods Rijk noemt. Hij gelooft, dat de zaligspre-kingen geen illusie is, geen loze belofte van Godswege.
Wie in vertrouwen Gods woord eigen maakt, gaat anders de berg weer af, staat en leeft anders in de wereld, waar de leugen regeert en intimideert. Hij gelooft, dat God ieder roept om zalig te worden, Hem nabij, bij Hem geborgen, vooral hen die zich ongeborgen en kwetsbaar zijn, de armen en ongestroos-ten. Hij leeft in de geest van de Zaligsprekingen, zachtmoedig, barmhartig, vredelievend, maar ook kritisch, als het moet tegen de stroom in, die God elimineert. Hij gelooft, dat God hem roept om zijn rechterhand te zijn voor zijn naaste, om zijn stem te zijn, waar onrecht en geweld het voor het zeggen hebben. Hij vertolkt het protest tegen het voortbestaan van armoede, honger en lijden. Hij neemt daarbij het risico niet begrepen te worden, voor een dwaas gezien te worden. Hij neemt daarbij het risico dat men zijn denken en doen, zo anders als men denkt en doet, niet in dank zal afnemen of schouder ophalend zal afdoen. Hij neemt dat risico, omdat hij ook gelooft, dat God hem bij de hand neemt en hij herinnert zich de laatste zaligspreking van Jezus: Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil. Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.
De profeet Sefanja roept ons ook op met de woorden: zoekt de gerechtigheid, zoek de ootmoed! Wie zo doet, zal zelf geen onrecht meer doen en geen on-waarheid spreken; wie zo doet: in hun mond zal geen tong zijn die bedriegt. En, zo is Gods belofte: zij zullen weiden en neerliggen, zonder door iemand te worden opgeschrikt. Een ware zaligspreking.
Wie de Zaligsprekingen heeft begrepen zal geen moeite hebben om te verstaan al wat Jezus verder ons zegt in het evangelie. In alle verhalen en toespraken komt deze boodschap terug. De zaligsprekingen vormen ons tot messiaanse mensen, tot zachtmoedige, barmhartige, vredelievende en gave mensen tot een licht en een bron van hoop voor de armen van geest, ongetroosten, verdrukten en ontrechten, Gods beschermelingen. Amen.

5de zondag door het jaar: Jesaja 58,7-10; Matteus 5,13-16
6 februari 2011, Antoon Boks OP

Van de week hoorde ik tweemaal een radioreclame van Albert Hein over Becelbrood. Volgens die reclame eten we veel te veel zout, 25% er van zit in brood, maar met de juiste keuze van dat brood kun je het meteen al 40% omlaag brengen. Zit zout nu in de hoek waar de klappen vallen?
Vanwege die verbinding van zout met hoge bloeddruk wordt ons aangeraden om minder zout te gebruiken. Diëtisten waarschuwen ons ook voor al die kant-en-klaar maaltijden vanwege hun hoge zoutgehalte, vooral ook als we ouder worden. Met al deze vermaningen lijkt het niet zo best, als we horen dat wij “het zout van de aarde” zijn.
Laten we eerlijk zijn, zelfs mensen die last hebben van hun nieren kregen in het ziekenhuis iedere dag een zakje met zout, want dat maakt het eten net een beetje smakelijker, al weet ik van onze vader, dat hij zoutloos eten kon klaarmaken, waarvan iedereen dacht, dat er wel zout gebruikt was.
Nu hadden die eerste leerlingen van Jezus zich natuurlijk niet druk te maken over een teveel aan borrelnootjes en kant-en-klaar maaltijden. Zout was iets speciaals. Niet voor niets hebben de Nederlanders er voor gezorgd, dat ze zout konden halen van Bonaire, want zonder dat was de haringvangst ook na het uitvinden van het haring kaken nooit zo winstgevend geworden. Zout was een tijd ook een teken van vriendschap en saamhorigheid en daarom deelden mensen zout bij het eten om hun familie en vriendschapbanden te laten zien.
In het eerste testament was zout een symbool van eeuwigheid en schoonmaken. Het symboliseerde het verbond van God met zijn volk en dat verbond was eeuwig, want het was bekrachtigd met zout. Toen Jezus zijn leerlingen vertelde, dat ze het zout van de wereld moesten zijn, konden ze dit verbinden met hun dagelijkse ervaring als vissers en met hun religieuze erfenis. Hij bedoelde er ook mee dat ze zijn leerlingen waren en een voortdurende vaste verhouding hadden met God.
De vroege Christenen namen het beeld van zout over en verbonden dat met hun doopsel en hun verbond met God. Daarom waren ze beschermd en werden ze behoed voor alle kwaad. Door de blijde boodschap en hun doopsel bleven zij verbonden met Jezus en met elkaar. Net zoals hun Joodse voorouders waren ze een verbond bekrachtigd met zout.
Nog niet zo lang geleden gebruikten we zout bij het doopsel en bij het maken van doopwater in de paasnacht. Wijwater gebruikten we dan om een kruis te slaan bij het binnenkomen van een kerk of voor het slapen gaan als een gedachtenis aan ons doopsel, het begin van ons gelovige leven. Dat doopwater blijft ons beschermen tegen kwaad, want God blijft trouw aan zijn verbond met ons in Jezus. Door de Heilige Geest in iedere gedoopte kunnen we onze roeping om “zout van de wereld” te zijn blijven waarmaken.
Wij Christenen zijn een voortdurend verbond met elkaar. We zijn misschien niet altijd de beste vrienden. We nodigen elkaar niet uit om met de feestdagen 

bij elkaar te eten en zout te delen. Toch zijn we met elkaar verbonden door ons doopsel. En in Christus zijn we wel voor altijd verbonden met God door de Heilige Geest. We zijn een verbond bekrachtigd met zout.
De blijde boodschap van vandaag herinnert ons er aan, dat we geroepen zijn als Christenen. We zijn niet alleen het zout van de wereld zijn, maar we moeten het ook zijn. Dat is wel een verantwoordelijkheid die Jezus ons oplegt. Wij moeten wegwijzers zijn naar Jezus. Misschien voelen we ons net zo klein en onbelangrijk als de tegenwoordige betekenis van zout, maar wij moeten ons leven in de wereld waarmaken. Net als zout zoeken we geen aandacht voor onszelf, maar hopelijk zal iedereen de smaak die wij in de wereld brengen, herkennen, want wij mogen er voor zorgen dat de rustige maar doeltreffende aanwezigheid van Jezus bekend wordt voor alle mensen.
Het is waar soms wordt er verondersteld dat we als Zijn leerlingen niet alleen rustig aanwezig kunnen zijn in het leven van elke dag. Soms moeten we uitdrukkelijker aanwezig zijn, want we zijn ook het licht van de wereld. In een groot stadion kan een lucifer, op het veld aangestoken, gezien worden tot helemaal boven in. In het donker zien we het kleinste licht. Wij moeten het licht van Christus zijn in onze soms donkere wereld.
Zo zei Jezus niets nieuws tegen de godsdienstige Joden, want Jesaja had al voorbeelden gegeven hoe gelovige mensen het licht van de wereld moesten zijn. Deel je brood met de hongerige, bescherm de onderdrukte en onttrek je niet aan de zorg voor je zuster en broeder. Later zal Jezus zich identificeren met die andere mensen, die hulp nodig hadden, want “Ik was hongerig en je gaf me te eten, enz.”.
Het is natuurlijk zo klaar als een klontje, dat een stad op een berg niet verborgen kan blijven dat had Jezus ons niet hoeven te vertellen. Maar de Joodse toehoorders wisten natuurlijk meteen dat Hij tot hen sprak over Jerusalem en dan niet die stad van stenen, maar als het teken van Gods goedheid en aanwezigheid in hun midden. Het echte Jeruzalem was de plaats waar alle dingen goed werden gedaan. Het was de stad van Gods volk.
De profeten hadden verkondigd dat dit volmaakte Jeruzalem alle volkeren zou aantrekken opdat God hen zou kunnen onderrichten en beschermen.
Wij worden verondersteld een dergelijke stad op de berg te zijn. Wij zijn geroepen om alle volkeren naar Jezus te brengen. Al het goede dat we doen moet aangeven, dat we echt een stad op de berg zijn. Maar helaas laten we ook eerlijk zijn: we zitten ook met een berg problemen; heel wat mensen voelen zich niet tot ons aangetrokken. Ons licht is wel een beetje verduisterd en veel mensen vinden ons niet meer zo aantrekkelijk. Maar we mogen en moeten blijven bidden, niet alleen voor onszelf, maar voor alle volgelingen van Jezus. Moge er een nieuwe verfrissende wind waaien die alleen de Geest ons kan geven. Mogen wij trouwe dienaren zijn in de wereld, een licht in het donker en zout om de wereld de smaak te geven van de echte blijde boodschap. Amen.

6de zondag door jet jaar: Jezus Sirach 15,15-20; Matteus 5,17-26
13 februari 2011, Ernst Marijnissen OP

Er wordt in ons dagelijks leven heel wat af gescholden! Wij doen het in het openbaar, in kleine kring en vaak ook binnensmonds of zonder publiek erbij. Soms klinken de scheldwoorden nogal onschuldig, maar het kan er ook lekker vet aan toe gaan. Schelden is een bepaalde vorm van vloeken. Vloeken lucht op én …… vloeken mag niet. Zoek het maar uit. Maar wat doen we nu met raka? Raka betekent leeghoofd. Als ze dat tegen je zeggen word je beslist niet hoog aangeslagen! Maar iemand, die jou een leeghoofd noemt, sleep je toch niet voor de rechter? En als ze je voor gek verklaren kom je niet direct in aanmerking voor de Erasmusprijs. Maar laat je iemand, die jou voor een gek uitmaakt, dan in de gevangenis laat werpen?
Toch leert Jezus: wie tot zijn broeders zegt “raka”, leeghoofd, zal worden uitgeleverd aan het sanhedrin. En al wie zegt: “gek!” zal worden uitgeleverd aan de hel van vuur. Het sanhedrin was in Jezus’ tijd het hoogste kerkelijk rechtscollege voor de Joden. En iemand aan het hellevuur toevertrouwen lijkt mij ook geen halve maatregel! Als deze woorden van iemand anders dan van Jezus afkomstig waren zouden we ze met een schouderophalen afdoen. Maar ze zijn terug te vinden in de Heilige Schrift. En om het nog wat zwaarder aan te zetten: die woorden volgen op een uitspraak van Jezus, die luidt: “ik ben niet gekomen om de wet of de profeten los te laten; ik ben niet gekomen om los te laten maar om te vervullen; want zeker is het, zeg ik jullie, totdat de hemel voorbijgaat én de aarde, zal er niet één jota of één haaltje uit de Wet voorbijgaan, totdat alles zal zijn geschied”.
Beide uitspraken van Jezus - het vervullen van wet en profeten én het gebruik van scheldwoorden tegen de naaste - moeten we proberen te begrijpen uit de tekst die volgt. Daar zegt Jezus: “Als je jouw gave offert op het altaar en jij je dáár herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, láát je gave daar voor het aanschijn van het altaar en ga eerst heen: verzoen je met je broeder en dan kun je komen en je gave offeren”.
Als je op weg bent naar het altaar…. Dat betekent: als je op weg bent naar God of: als je probeert de weg naar God te vinden…. Het altaar is in de bijbel de aanduiding voor Gods aanwezigheid onder de mensen, in het bijzonder die mensen, die behoren tot zijn volk. Daarmee zijn Israël en de volgelingen van Jezus Messias bedoeld.
En wie is dan die broeder, met wie je op weg bent? Ook die broeder vinden we terug in veel bijbelse verhalen. Denk eens aan Kaïn en Aber, Jakob en Esau, de verloren zoon en zijn broeder, die was thuis gebleven bij zijn vader. Jakob was verantwoordelijk voor Esau, Kaïn voor Abel, de oudste broeder voor de verloren zoon. ‘Waar is je broeder?’, vraagt God. En als we zouden antwoorden: ” ben ik soms de hoeder van mijn broeder?” dan zal God verbijsterd vragen: “wát heb je gedaan?”.
De roeping van Kaïn, van Jakob en menig ander bijbelse figuur is het verhaal van de opdracht van Gods volk, en van datgene waartoe we - júist als volk van God - zijn geroepen. Wij, hier bijeen, wij, leerlingen van Jezus, zijn evenals het bijbelse Israël geroepen om door onze manier van leven en van omgaan met elkaar, barmhartigheid en bevrijding te melden. Juist als broeders en zusters rond Jezus Messias zullen wij aan de volken van deze wereld bekendmaken dat er

een samenleving van gerechtigheid en vrede, wederzijdse dienstbaarheid en nabijheid mogelijk is. Wij zullen God present stellen in onze samenleving door onze daden. Want daden zijn naar de oerbetekenis van het hebreeuwse woord dabar ook woorden. Spreken is doen, en doen is spreken. Wij zijn dus als Godsvolk met de wereld op weg, onderweg naar het altaar, naar God. Wij kunnen daar niet verschijnen voordat we onze roeping hebben vervuld. Met andere woorden: we kunnen ons niet voor Gods aanschijn opstellen als wij onze broeder de wereld niet meebrengen. God zal ons vragen: waar is je broeder? Waar is de wereld? Waar zijn de volken? Ik heb jullie toch een zending meegegeven! Wij zijn de hoeder van onze broeder, onze zuster, de wereld. Als wij met lege handen voor Gods altaar verschijnen, als de geschiedenis wordt voltooid, hemel en aarde voorbijgaan, dienen wij ons te verantwoorden. In de tekst van vandaag wordt dan gesproken over de gevangenis, waaruit we niet vrij komen zolang we ons werk niet hebben gedaan.
In het eerste vers van onze evangelielezing zegt Jezus: “laat jullie licht schijnen voor het aanschijn van de mensen, opdat zij jullie goede werken zien en jullie Vader verheerlijken, die in de hemel is”.
Wij moeten onze gaven naar het altaar brengen, naar God. Die gaven bestaan uit de trouw aan onze opdracht als volk van God en leerlingen van Jezus Messais én als de behoeders van deze wereld. Wij kunnen deze gaven niet van elkaar scheiden. Zodra de kerk gaat doen aan binnenvetterij en de wereld weigert serieus te nemen en te zien als onze naaste, zal onze samenleving iets tegen ons hebben. Met deze gelijkenis waarschuwt Jezus ons voor de gevolgen.
Is onze weg dan niet te zwaar? Kunnen wij dat aan? In de eerste lezing schrijft Jezus Sirach daarover bemoedigende woorden. Hij zegt: “Als je het wilt, zul je de geboden bewaren en trouw bewijzen aan wat God behaagt…….Vóór de mensen liggen het leven en de dood, wat iemand behaagt zal hem worden gegeven. Want overvloedig is de wijsheid van de Heer; hij is sterk in macht en kijkt naar alles. Zijn ogen zijn over wie hem vrezen. Hij is het die alle werk van een mens kent”.
Het welwillend omgaan met de wereld vanuit onze roeping is van zo ’n groot belang dat Jezus dat onderstreept in wat hij zegt over het schelden naar je broeder en zuster. Alles draait om een goed verstaan van de ander, het menslievend bejegenen van de ander, het doelbewust op weg zijn met de ander. Dat belang wordt zwaar aangezet in wat Jezus zegt over ‘raka’ en ‘gek’.
En dan zijn we weer terug bij het begin van de evangelielezing van deze morgen. ‘Ik kom wet en profeten niet afschaffen of wegdoen. Ik kom ze juist vervullen. Je bent groot in het rijk der hemelen als je aandacht besteedt aan elke jota of elk haaltje uit de Wet’.
Het zijn de kleine dingen die het doen. Wees daarom voorzichtig met scheldwoorden als het om de communicatie tussen mensen gaat. Dan zijn woorden als leeghoofd of gek als de jota en de haaltjes van het Hebreeuwse schrift: ze bepalen evenzeer de kwaliteit van de omgang van mensen met elkaar als de jota en de haaltjes meetellen om wet en profeten in hun meest fundamentele betekenis te verstaan. Het grote belang vraagt om eerbied voor het kleinste detail. Zo zegt het ook onze volkswijsheid: wie het kleine niet eert is het grote niet weerd.

7e zondag door het jaar: Leviticus 19,1-2.17-18; Matteus 5,38-48
20 februari 2011, André Lascaris

Jezus was geen Nederlander. Wij Nederlanders weten het wel: als je gewoon doet, doe je al gek genoeg’. Je hoeft alleen maar het gewone te doen. Als Jezus zegt dat je meer moet doen dan het gewone, hoort hij hier niet thuis. Wat hij zegt is bij het gekke af. Kunnen we hem wel serieus nemen?
Doe het gewone. En wat is het gewone? Allereerst dat je handelt volgens het oeroude gebod; oog om oog, tand om tand. Dat betekent niet een grenzenloze harde reactie als iemand ons schade toebrengt. Je beschadigt een oog, je betaalt niet met je eigen oog, maar je betaalt de schade die je veroorzaakt hebt, Iemand stoot je een tand uit, je hebt recht op een geldelijke vergoeding. Iemand geeft je een cadeau, jij geeft hem of haar bij een andere gelegenheid een cadeau terug van ongeveer dezelfde waarde. Dat is gewoon.
Gewoon is dat je van je familie houdt en van je vrienden, voor hen opkomt. Gewoon is dat je contacten onderhoudt met bekenden; dat is veilig en vertrouwd.
Als een slecht mens erop uit is je kwaad te doen, dan betaal je met gelijke munt terug. Dat is gewoon. Je zet hem / haar betaald. Hij geeft je een trap, jij geeft hem een trap. Dat is gewoon duidelijk. Een vijand haat je en je probeert hem te bevechten. Dat is gewoon.
Van je vijand houden, dat is ongewoon
Wat moeten we ons voorstellen bij ‘houden van je vijand’? Dat we hem/haar fêteren? Hem leuk vinden? Dat kan niet het geval zijn. Hoe kun je aardig zijn tegen degene die jou, of je dochter of zoon misbruikt heeft? Je land bezet houdt, je besteelt?
Moet je maar laten passeren wat je vijand jou en anderen aandoet? Dat kan niet de bedoeling zijn. Dan word je bijna een medestander van je vijand.
In de voorbeelden die Jezus geeft, vindt een confrontatie plaats met de vijand die hem van zijn à propos brengt en hem de mogelijkheid biedt een andere weg in te slaan. Wanneer iemand je op je rechterwang slaat, biedt hem ook de andere wang aan. In feite is het dan heel moeilijk voor degen die geslagen heeft, nogmaals te slaan. Hij komt waarschijnlijk tot bezinning. Als iemand je hemd opeist, geef hem je jas. Je verbluft hem. Je voegt geen leed toe, maar hij staat wel in zijn hemd. De bezetter die eist dat je voor een mijl dwangarbeid verricht, breng je in verwarring door meer te doen dan hij eist. De mens die het je moeilijk maakt door zijn vragen, weiger je niet hulp te bioden, al verwacht hij dat je dat wel doet.

Houden van je vijand is niet hem aardig vinden, is evenmin hem zoveel mogelijk leed berokkenen. Het is diep ervan doordrongen zijn dat hij een mens is zoals jij. Dat hij verlangens heeft zoals jij, hoop koestert, een lichaam heeft dat kan genieten en dat pijn kan lijden zoals jij. Hij kan goed doen zoals jij. Jij kunt het kwade doen zoals hij. Kortom hij is een mens zoals jij. En zoals jij voor jezelf opkomt, probeer hem zo te benaderen dat hij het kwaad ziet dat hij aanricht en dat herstelt.
Jezus geeft enige voorbeelden uit zijn leven en uit zijn tijd. Hij geeft geen recepten voor ons leven. Hij daagt ons uit zelf creatief te worden. Dat is heel moeilijk. Ik herinner me dat ik kampeerde in Amiens. Toen we wilden gaan slapen, kwam er een groep jongeren op de camping die ongelooflijk veel lawaai maakte en anderhalf uur lang iedereen wakker hield. De volgende dag rond negen uur reden we weg, terug naar Nederland. We passeerden de groep die een reeks kleine tentjes had opgeslagen en nog sliep, Ze hadden hun schoenen netjes buiten de tent gezet. Ik heb toen van ieder paar de linker- of rechterschoen genomen en heb die schoenen naar de receptie gebracht die daar heel blij mee was. Ik weet zeker dat die jongelui wisten waarom hun schoenen weg waren, ze weten het nog, en ze zullen hun lawaai niet gemakkelijk herhaald hebben Ik ben over die actie nog steeds tevreden: ik heb ze ‘mores’(goede gewoonten) geleerd. Daarmee hun een gunst bewezen. Maar was dit meer dan het gewone doen? Ik weet het niet. In elk geval heb ik gereageerd.
We weten vaak niet hoe te reageren. Hoe gaan we om met vijandige groepen? Dat blijft een uitdaging. De Bijbel is geen receptenboek, maar stimuleert ons te zoeken naar verrassende oplossingen.
Uiteindelijk gaat het niet om goed handelen in dit evangelie. In laatste instantie zegt dit iets over God die het laat regenen en de zon laat schijnen over goeden en slechten. Ze zijn zijn beeld en gelijkenis. Hij wil meer dan het gewone voor ons doen. God daagt ons uit buiten ons kringetje te treden – ook buiten het christelijke en Nederlandse kringetje -zoals God zelf naar buiten treedt, ons tegenover hem/haar plaatst en werft om onze liefde. God wil alle mensen verlokken meer dan het gewone te doen zodat wij en allen in deze wereld in vrede kunnen leven.
God is geen Nederlander.

8ste zondag door het jaar: Jesaja 49,14-15; Matteus 6,24-34
27 februari 2011, Henk Jongerius OP

In een tijd van crisis waarin het woord bezuiniging niet van de lucht is, kan het ons wat onverantwoord in de oren klinken als wij vandaag opgeroepen worden tot zorgeloosheid! Je kunt er toch bijna niet omheen om verder te kijken dan je neus lang is, als je moet letten op je inkomen en alles wat je voor je levensonderhoud nodig hebt? En wat te denken van mensen wier werk op de tocht komt te staan? Zeker, de hoge inkomens hoeven zich nergens zorgen over te maken, maar zij moeten bedenken dat het ook wel eens van de een op de andere dag afgelopen kan zijn, hoor ik Jezus zeggen in het evangelie.
Is het niet wat romantisch om de bloemen op het veld en de vogels in de lucht als voorbeeld te stellen voor de levenshouding die Jezus ons voorhoudt? Wat voor een zorgeloosheid is er eigenlijk bedoeld? Zo een van ‘het komt allemaal wel in orde’ of ‘komt tijd, komt raad’? Betekent zorgeloosheid een bijna onverantwoorde houding van je nergens meer zorg over maken en Gods water over Gods akker laten lopen? Leven in een roes, genieten van wat je hebt, een leven met drugs en genotmiddelen omdat je toch niet weet wat de dag van morgen zal brengen?
Als je zo leeft, ben je zelf het centrum van de wereld bent en isoleer je je van andere mensen om je heen en ik kan me niet voorstellen dat dát de bedoeling van Jezus is. Ik denk dat hij zo’n houding juist aan de kaak stelt die meent dat rijkdom het hoogste goed is en je leven veilig stelt, zoals die man waar over wij horen in het evangelie: dat het leven maakbaar is en wij de dingen en omstandigheden naar onze hand kunnen zetten.
Maar zo is het niet: van de een op de andere dag kan het perspectief van ons leven veranderen, door een ernstige ziekte, door het verlies van een dierbare, een kind,

en waar blijf je dan met al je bezit? Je wordt teruggeworpen op jezelf en gaat je afvragen wat er nu werkelijk telt in het leven. Dat is niet geld of bezit, zelfs niet een baan of verzekerd inkomen, maar uiteindelijk mensen die jou ook in slechte omstandigheden niet aan je lot overlaten.
De ware zorgeloosheid kan alleen geboren worden als wij beseffen dat er mensen zijn die van ons houden. Dat hoor ik de profeet Jesaja vandaag zeggen: wie zich geborgen weet zoals een kind bij zijn ouders, kan vrij en zorgeloos leven en weten dat wij niet verder behoeven te kijken dan de dag van vandaag, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Jezus leert ons dat ‘de dag’ de maat van ons leven is, wij zijn mensen van de dag!
Mensen die in de beste zin van het woord ‘leven bij de dag’ zullen beseffen dat het allerbelangrijkste in hun leven de verbinding met anderen is. Van daaruit zullen zij handelen en spreken, want zij beseffen dat wij allemaal even kwetsbaar zijn.
Daarin ligt de grootste kracht en levensvreugde: niet bekommerd zijn om onszelf, maar je zorg geven aan elkaar, aandacht hebben voor wat er hier en nu voor hen gedaan moet worden. Dat geeft een energie die ons in staat stelt om ook onverwachte omstandigheden in ons leven het hoofd te kunnen bieden. Dat is geen romantiek maar leven van het enig noodzakelijke: dat wij elkaar nodig hebben om menswaardig en gelukkig te kunnen leven. Het evangelie roept ons op tot echte zorg voor elkaar, tot een leven waarin wij elkaars hoeder zijn. Wij gaan het zingen met elkaar: ‘in wie van hun armoe leven, voor elkander niet verhelen dat zij elkanders rijkdom zijn: komt mijn koninkrijk nabij’. God geve ons die zorgeloosheid waarin wij in een diep vertrouwen weten dat Hij ‘die er zijn zal voor ons’ erin zal voorzien. Hij make ons mensen van liefde, elke dag.

9e zondag door het jaar: Deut. 11,18.26-32; Matteus 7,21-27 7 maart 2011, Theo Koster OP

Is het u ook opgevallen? In beide lezingen hoorden we het woord ‘kennen’; het sleutelwoord vandaag. De betekenis van dit woord ‘kennen’ horen we terug in de uitdrukking: ik laat mezelf toch niet kennen! Wie zichzelf niet laat kennen wordt niet gekend, raakt opgesloten in zichzelf, komt in een isolement. Vriendschap en andere vormen van relaties zijn gebaseerd op dit ‘kennen’. Ik zie je graag kan pas wat worden als er ook iets te zien valt, mensen zich aan elkaar bloot geven door persoonlijk te worden in hun omgang.
De tijd waarin wij momenteel leven maakt het ons, en in het bijzonder jonge mensen, niet makkelijk elkaar te leren kennen. Wij hebben zoveel mogelijkheden om in contact te komen met anderen, denk aan netwerken als Facebook, Hyves, Linkedin, dat de persoonlijke omgang erbij in schiet. De mogelijkheid snel even contact op te nemen met anderen via de mobiele telefoon, een van de eerste levensbehoeften van jonge mensen, maakt het moeilijker om de kunst van het elkaar leren kennen zich eigen te maken. Daarvoor moet je elkaar zien, horen, aanraken, ontmoeten.
Het is niet goed dat de mens alleen blijft, lezen we al op de derde bladzijde in de bijbel. Ook zij die de bijbel niet kennen weten instinctief hoe waar dit is. Een probleem van nu is echter, dat mensen, en het zijn vooral jonge mensen, via internet zoveel contacten hebben, dat zij met niemand contact hebben dat wat dieper gaat, je persoon in het geding is. Op Facebook zet je niet dat het even niet goed met je gaat, slecht nieuws vertel je niet via de telefoon, maar hoe doe je dat dan wel? In persoonlijke contacten, in lijfelijke ontmoetingen, door schade en schande, dus op de manier waarop de meesten van ons dit hebben geleerd, ons die in ons volwassen worden niet beschikten over de vele mogelijkheden van contactleggen die de huidige tijd biedt, ons die volwassen werden in allerlei groepsverbanden. Wat wij daarin vanzelfsprekend meekregen, namelijk het leren persoonlijk te worden naar anderen, legt op ons verantwoordelijkheid naar jonge mensen voor wie dit niet of minder vanzelfsprekend is. In relationeel opzicht hebben wij hen veel te bieden.
Op deze verantwoordelijkheid spreekt Mozes ons aan, als hij het heeft over gehoorzamen aan de geboden van de Heer en niet achter andere goden aan te lopen die u niet kent. Wellicht denkt u nu: Theo gooit het een en ander door elkaar. Mozes heeft het immers over gehoorzamen aan God; dat is toch niet hetzelfde als jongeren leren persoonlijk te worden? Dit vraagt 

nadere toelichting. Als ik een ander persoonlijk tegemoet treedt, doe ik die ander recht. Ik help deze persoon zich te laten zien zoals hij is, of zoals gelovigen ditwel uitdrukken: zich te laten zien zoals zij of hij door God geschapen is. Door een ander tegemoet te treden als een geschenk van God nodig ik hem/haar uit dit geschenk uit te pakken, zich te laten zien tot in zijn of haar kern. Door zo te handelen leer ik niet alleen die ander kennen, maar krijg ik ook beter zicht op wie God is.
Jezus heeft deze God leren kennen als zijn Vader die in de hemel is. De weg naar diens koninkrijk is geen kwestie van een leer volgen. Jezus biedt ons geen wetten, geen leer. Jezus biedt ons zichzelf en nodigt ons uit te doen als hij. In zijn naam profeteren, duivels uitdrijven, wonderen doen is geen kunst. Waar het om gaat is dat wij in ons gedrag laten zien wie wij zijn, dat wij in ons gedrag ons laten kennen zoals Jezus zichzelf liet kennen. Durf ik mij als man van de kerk bloot te geven aan deze Jezus, of verberg ik mijzelf in prachtige liturgie, verstop ik mij in kerkelijke voorschriften, bescherm ik mij achter de veilige maar harde stenen van het kerkelijk instituut? Jezus biedt ons geen enkele zekerheid. Een kerk die dit in zijn naam wel meent te moeten doen dient gewantrouwd te worden. Jezus biedt geen zekerheid, maar maakt vertrouwen in mensen wakker. Een instituut, wetten, een leer is daartoe niet instaat. Enkel mensen kunnen vertrouwen wekken, vertrouwen in het leven, of beter uitgedrukt: vertrouwen in de schenker van dit leven, de Levende, de rots waarop wij ons huis kunnen bouwen. Niet van het bouwen moeten we een probleem maken. Hoe je eruit ziet, wat je allemaal kunt, hoe goed je wel bent zijn vragen die onze aandacht opeisen, ons afleiden, maar er in feite niet toe doen. Waar het om gaat is de rots te vinden waarop gebouwd kan worden. Deze rots vind je door mensen persoonlijk tegemoet te treden, met open oog, open handen, oprecht geïnteresseerd in wie je op je weg tegen komt, zodat je hem, haar leert kennen zoals jij jezelf laat kennen.
Makkelijk is deze weg niet, de weg van gerechtigheid. Je zult merken dat je je gaat hechten aan mensen en zij aan jou. Heerlijk is dat, maar pijnlijk als een van beiden ziek wordt, aftakelt, sterft. Je zult ontdekken dat je gebruikt wordt, zelf mensen gebruikt tot meerdere eer en glorie van jezelf. Je zult gekwetst worden en zelf mensen kwetsen. Je zult aan den lijve ervaren dat leven een gaan is door weer en wind; dat regen en storm zich op je storten, je beschadigen, littekens achterlaten, maar geen vat krijgen op je fundamenten.
Wie voluit leeft wordt op de proef gesteld. Niet deze beproevingen komen van God, zoals wel beweerd wordt; het leven is een Godsgeschenk. Wie durft te leven, zich laat kennen, ontdekt dit fundament, en zal hierin steeds weer bevestigd worden.

H. Drieeenheid, Exodus 34,4-9, Johannes 3,16-18
19 juni 2011, Ernst Marijnissen OP

Het zal u wel net zo vergaan als mij. Of wij nu veel of weinig naar TV kijken: ongetwijfeld hebben wij onze voorkeuren. En dan gaat het meestal nog niet eens over het aantal keren dat we kijken, maar eerder over hoe een bepaald programma of aflevering bij ons overkomt. Zo mag ik op gezette tijden graag naar films over dieren kijken. En het maakt eigenlijk niet uit of het over het verblijf en de verzorging in een dierentuin gaat of dat de beelden zijn opgenomen in de vrije natuur. Zo heb ik onlangs gekeken naar een documentaire over een kudde wilde olifanten, die op trek waren vanuit een bepaald wildpark naar een ander. Wat de meeste indruk heeft gemaakt waren de beelden van de geboorte van een olifantje en de wijze waarop de moeder en de andere leden van de kudde daarmee omgingen. Wat is zo’n olifantje klein als het net geboren is en wat is de moeder groot! Als het olifantje probeert op te staan komt daar aanvankelijk natuurlijk niets van terecht. Bij elke poging gaat het onderuit. Maar dan die moeder! U weet dat een olifantenpoot nogal omvangrijk is. Zeker, maar je weet niet wat je ziet als zij met die dikke poot heel langzaam en heel voorzichtig haar kleine zetjes geeft en ondersteunt. En als het weer niets is geworden en het jonge diertje naar de andere kant uitglijdt, komt moeder met haar slurf en legt die heel langzaam en voorzichtig om haar baby en tilt het omhoog, en zet het vervolgens op haar pootjes. Als de slurf dan weer wegglijdt, valt het prompt weer onderste te boven en begint alles opnieuw. Maar opvallend is ook het gedrag van de andere olifanten. Ze bemoeien zich niet rechtstreeks met deze opvoedingsrite maar lopen er omheen alsof ze willen zeggen: als het niet lukt, zijn wij er ook nog. En als toeschouwer denk je: dat kleine mormeltje heeft alles in zich om een kolossale olifant te worden. Maar zonder de overige leden van de kudde zijn de overlevingskansen van het olifantje te verwaarlozen. 
Misschien vindt u dit een mooi verhaal, maar denkt u ondertussen: wat heeft dit nu te maken met de goddelijke Drie-eenheid en onze geloofsbelijdenis dat God is: Vader, Zoon en Heilige Geest? Ik zal het u proberen duidelijk te maken.
Als ik nadenk over God, weet ik één ding zeker: God is alleen maar God in relatie tot mensen. God alleen is God alleen. Ik kan me daarbij niets voorstellen, het doet me niets en het heeft me ook niets te zeggen. God betekent voor mij altijd communicatie, er zijn voor anderen, wederkerigheid. Als het ons al lukt alles weg te denken wat bestaat, dan verdwijnt ook God voor mij. Het gaat om samen zíjn. Als Mozes de berg Sinaï opklimt en bij God gaat staan, valt me dát het eerste op. 

De Levende daalt af en Mozes gaat bij hem staan. Dan heeft God een gesprekspartner, een bondgenoot. Dan kan Hij zeggen wie Hij is en dat doet Hij per omgaande. De Levende roept zijn Naam en zegt dan: God, barmhartig, goedgunstig, lankmoedig en vol ontferming en trouw. Al die prachtige woorden gaan over God én de ander, over de Levende én de mens: communicatie, dialoog, samenzijn.
De mens hoort bij God. Daarom is de mens geroepen Gods beeld en gelijkenis te zijn. Man en vrouw zullen zijn als zoon en dochter. Zij zullen leven als de Levende. Ze zullen dus sprekend God zijn. We moeten op Hem gelijken, die onze Vader en Moeder is.
Nu is dit eenvoudiger gezegd dan gedaan. Leren leven als de Levende is een lange en inspannende weg. Daarom spreekt God tot Mozes ook over kwaad, misdaad en zonde; over loutering en over het doorwerken van onze daden in volgende generaties. Daarom ook wordt Jezus van Nazareth tot dé zoon van God. Hij heeft ons geleerd en voorgeleefd dat een mens kan worden tot sprekend God en tot levend de Levende zijn. Het evangelie verkondigt ons, dat in Jezus bekend wordt gemaakt dat God de wereld liefheeft, haar niet veroordeelt, haar uitdaagt niet bang te zijn maar juist vertrouwen te hebben, dat het goed komt met de mens. Zelfs al die verschrikkelijke dingen, die er vroeger zijn gebeurd en die we nu opnieuw meemaken, kunnen God er niet van weerhouden met ons op te trekken: zozeer heeft God de wereld liefgehad.
En de Heilige Geest? Och, dat ligt nu toch voor de hand! Als mensen samen zijn en samen doen, breekt de Geest van inspiratie, vurigheid, warmte, creativiteit en inzicht door. Als er geen vervreemding en verwijdering is maar juist welwillendheid en toenadering, dan gaat de Geest heen en weer tussen mensen. Dan leer je de ander zien en je hoort wat de ander beweegt. Je krijgt oor voor emoties en verlangens en je ziet ze op het gelaat en in de houding van de ander. De Geest van God, de Geest van Jezus Messias en de Geest van mensen om je heen zijn één Geest: de Heilige Geest. De Geest, die ons afzondert en afscheidt van geweld-dadig, oppervlakkig en zelfgenoegzaam handelen. Die Geest groeit en doet groeien in de mate, waarin de communicatie tussen mensen toeneemt. Die Geest verdiept zich en wordt verdiept als onze relatie met de Levende inniger wordt. God en mensen: dat is Vader, Zoon en Geest. Dat is samen één zijn. Geen gezeur over wat iemand wel of niet gedaan heeft. Geen opschepperij, geen wedstrijdmentaliteit, geen wedijver en geen verwijten. Samen één!
En om nog even terug te keren tot het olifantje. Dat zijn wij, natuurlijk. De rest laat ik over aan uw fantasie!

Sacramentszondag: Deuteronomium 8, 2-16; Johannes 6, 51-58
26 juni 2011, Theo Koster OP

Als je de eerste lezing hoort als een buitenstaander, als toeschouwer, vaak horen we verhalen uit de Bijbel zo, dan doet de God over wie gesproken wordt denken aan een mens die steeds weer vraagt: houd je nog wel van mij? Kijk eens wat ik allemaal gedaan heb en voor je doe; houd jij nog wel van mij? Persoonlijk vind ik mensen die steeds weer vragen, dat jij jouw liefde aan hen bewijst onuitstaanbaar.
De god die ik als kind leerde kennen thuis en in de kerk was onuitstaanbaar. Ik was bang voor hem en kon hem niet missen, want hij hield je voortdurend in de gaten, en als je niet goed leefde stond je iets verschrikkelijks te wachten: de hel; en die hel was altijd dichterbij dan de hemel.
In mijn studententijd stortte dit geloof in; niet langzaam afbrokkelend, maar met een daverende knal. Met de paplepel was mij ingegoten, dat ik mijn naaste lief moest hebben. Dat had ik altijd gedaan, met een zeker fanatisme. Totdat een medestudent een eind aan zijn leven maakte. Ik was goed voor hem geweest, mij trof geen schuld, en toch stapte hij uit. Hij had niet door dat ik en anderen van hem hielden, want dan had hij dit niet gedaan; dus ook hem kon je geen verwijten maken. Wat heeft leven voor zin, als dit soort dingen gebeuren, als mensen langs elkaar heen lopen op momenten dat ze elkaar het hardst nodig hebben; niet omdat ze dit willen, nee, zomaar.
Mijn wereld stortte in inclusief alles waarin ik geloofd had; in één flits was die onuitstaanbare god verdwenen uit mijn leven. De grond sloeg weg onder mijn voeten, ik zakte door de grond, en er kwam geen nieuwe grond, nieuwe zekerheid voor terug. Ik bleef vallen, een week lang en werd toen opgevangen. Vraag me niet hoe of wat; dat weet ik niet, maar ik werd opgevangen; dat voelde ik.
Sindsdien heb ik geen nieuwe grond meer nodig. Die mij opving blijft mij dragen, al is er altijd ook de bekoring mij opnieuw vast te klampen aan zekerheden. Als ik een fantastisch werk heb verricht, mensen echt van dienst ben geweest en zij mij dit laten merken heb ik de neiging om dit resultaat op eigen rekening te schrijven, als een prestatie door mij verricht.
Wellicht herkent u vanuit dit persoonlijke verhaal de rode draad in uw eigen leven. En anders is er het verhaal uit het boek Deuteronomium, dat we hoorden. Het werd opgeschreven toen het volk al in het beloofde land woonde, volop te eten had, mooie huizen, veel runderen en schapen, kortom in welvaart leefde. Ze hadden de neiging dit op eigen conto te schrijven, en te vergeten wat er allemaal aan vooraf was gegaan. De uittocht uit Egypte was voor hen de openbaring van degene die mij opving. IK ZAL ER ZIJN noemde deze zich aan

Mozes. Een toepasselijke naam, want deze was er inderdaad altijd als het volk Haar nodig had.
IK ZAL ER ZIJN bemoeit zich niet met ons leven. Hij loopt ons niet voor de voeten en grijpt ook niet in als wij dat graag willen. Zij doet dit zelfs niet als het water tot je lippen staat, laat jou over aan de grillen van het leven dat jij deelt met zoveel anderen, laat ons ogenschijnlijk aan onszelf over. Ogenschijnlijk zeg ik, want op een moeilijke periode in je leven terugkijkend, zie je soms heel helder hoe nabij Deze je toen was.
Geloven is niet iets waaraan je je vast kunt klampen. Geloven reikt veel dieper, is een diep vertrouwen, dat niemand je af kan pakken. De enige bedreiger van dit vertrouwen ben jij zelf, als je je gaat beroemen op de daden, die je vanuit dit vertrouwen verricht hebt; vergeet Degene die mij opving, ons bevrijdde uit Egypte. Laat uw hart niet hoogmoedig worden, zo werd dit in de eerste lezing genoemd.
Ook hoorden we: een mens leeft niet van brood alleen, maar van alles wat uit de mond van de Levende komt. Het evangelie borduurt hierop verder. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald, hoorden we Jezus zeggen. Bijzonder is niet, dat God, de schenker van leven, zich zo intens met Jezus verbonden heeft. Dat heeft God met ieder van ons gedaan, al zijn we ons dit soms niet bewust. Bijzonder is dat Jezus niet los is geraakt van deze, die hij Vader noemt, en zijn leven ging ervaren als een opdracht, een zending: zoals ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader,
zo zal ook hij die mij eet, leven door mij.
Begrijpen kan ik dit niet; het is een kwestie van aanvoelen. Naarmate een mens minder krampachtig leeft, zichzelf niet meer waarmaakt, leeft vanuit vertrouwen, zie je, dat een mens open gaat voor anderen, in en via anderen ontdekt, dat in en tussen mensen de zin schuilt van leven, als een kloppend hart dat gevoeld wil worden, vitaliteit waaraan je je kunt laven.
Dat is wat Jezus deed. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem. Jezus schept verbondenheid, maakt ons daarvan deelgenoot in de eucharistie. We mogen van hem genieten. Wie dat doet loopt het risico zelf deze vitaliteit te voelen, leven dat in jou bruist en niet kapot kan. Wie van Jezus durft genieten zal afleren om het leven krampachtig vast te houden, het in zichzelf op te sluiten. Hij/zij zal het laten stromen, zoals Jezus deed. We mogen het straks ervaren, wanneer we worden uitgenodigd het leven dat Jezus ons aanreikt te eten, te drinken. Ervaar het; voel de aanstekelijke werking die hiervan uit gaat, en pak zelf uit dat kostbare geschenk, jouw leven, en ontvang zin in leven.

14e zondag door het jaar
3 juli 2011, André Lascaris OP

Jezus legt ons een juk op, een last. Hij zegt dat zijn juk vriendelijk is en zijn last licht. We kunnen zijn juk, zijn last vergelijken met andere.
Ziekte is zo’n juk, zo’n last. Ze komt ergens en nergens van vandaan. Ze zit in het lichaam en je ervaart, vooral als ze chronisch is, dat je steeds afhankelijker wordt van de welwillendheid van anderen Je voelt da je een last ben voor anderen. Je keert weer terug nar de toestand van toen je een klein kind was.
Maar gezondheid of liever, het streven naar gezondheid, kan eveneens een last zijn. Om maar gezond te blijven elke morgen vroeg op en enige kilometers hard lopen, extra versterkende pillen nemen, je eten beperken, niet roken, niet drinken, letten op elk pijntje.
Van buiten worden ons lasten opgelegd. De politiek, de staat, wil gaan bezuinigen. Het persoonlijk gebonden budget loopt gevaar. Allerlei bezuinigingen dreigen jou en jouw kinderen te treffen. Je hebt er slapeloze nachten van. En dan leven we nog in een klimaat van betrekkelijke democratie. Je zou in en van die Arabische landen leven … of in een Afrikaans land. Vul uzelf maar in
Ondanks het verwijt van Jezus aan de farizeeën dat zij zware lasten van verplichtingen op de schouders van de mensen leggen, heeft de kerk in het verleden, maar ook nu nog, dit vaak gedaan. Mensen onder druk gezet. Niet alleen van boven naar onderen, ook of juist ook onderling, ouders en kinderen, de ene gelovige kan de andere onder druk zetten met angst verhalen, hoge morele eisen, beroepen op offervaardigheid…
En dan is er de last van het geld. Vroeger had je munten en die wogen zwaar. Tegenwoordig is geld plastic en is het bijna onzichtbaar. Maar in feite weegt het minstens even zwaar op ons hart. Velen zijn voortdurend met geld bezig, of omdat ze er zo weinig van hebben, of omdat ze er behoorlijk veel van hebben, nog meer willen, nog meer veiligheid daarin zoeken. Dag en nacht met de computer de wereld verkennen: waar liggen er kansjes, waar de risico’s, Het is opwindend, het is verslavend, het is uiteindelijk een last.
Jezus roept ons op naar hem te komen en zijn juk op ons te nemen. Dan krijgen we rust, de rust die samenhangt met de sabbat, een rust die betekent dat je vrij bent. Al de andere lasten, ziekte, gezondheid, politiek, kerkelijke dwang, geld

 worden gerelativeerd, betrekkelijk gemaakt door de last die Jezus aanbiedt en het juk dat hij ons vraagt op ons te nemen.
Een juk is een houten stang op de schouder,waardoor je twee dingen kunt dragen. Wat we zeggen met het juk van Jezus is dat zijn last twee kanten heeft: de liefde voor de medemens en het vertrouwen in God dat God van je houdt. We blijven worstelen met ziekte, gezondheid, de politieke en kerkelijke druk, rijkdom en armoede, maar zij domineren ons leven niet meer, maar worden gesteld onder het juk van Jezus, onder de naastenliefde en het geloof = vertrouwen op God. Ze worden daaraan ondergeschikt gemaakt. Soms verdwijnen ze. Beslissend is niet voor je mens-zijn dat je ziek bent of overdreven gezond, politiek machtig of kerkelijk in aanzien, arm of rijk.
Jezus noemt zichzelf ‘zachtmoedig’ van hart; hij is georiënteerd op zachtmoedigheid. In zijn Bergrede heeft hij gezegd dat de zachtmoedigen het land zullen bezitten. In het beeld van de profeet Zacharias, komt de koning van Israël niet op een strijdros, een paard, maar op een werkezel. De kleinen over wie Jezus spreekt - hij noemt ze babi’s - koesteren geen dromen van grootheid en macht, hebben geen pretenties, en blazen zich niet op. Ze leven als het ware voortdurend midden in de werkweek in een sabbat, in een pauze, een tijd van rust en vrijheid. En van daaruit kijken ze naar hun leven en de wereld.
Zo is God zelf, zegt Jezus. God verwacht niet van ons een voortdurend groter worden, ook niet in spiritueel opzicht. Wanneer je ouder wordt, word je vaak ook spiritueel zwakker, maar dat is niet een falen. Hij wil ons laten delen in zijn rust. Wat voor een rust?
Niet die rust van het niets doen, ook niet de rust van het uitgeput neerzitten na de arbeid, niet de rust van iemand die geen verantwoordelijkheid hoeft te dragen, iemand die geen juk draagt. Niet de rust van een mens die onverstoorbaar is, of onverschillig, zich nergens iets van aan trekt. Of de rust van iemand die zich verveelt.
Maar de rust van iemand die weet wat wezenlijk is in het leven, wat werkelijk belangrijk is, wat mensen gelukkig maakt. Misschien is hij/zij omgeven is door allerlei activiteiten en neemt daaraan ook zelf deel. Maar midden daarin is deze mens zachtmoedig, heeft, geen pretenties, erft het land Ik wens mijzelf en u allen die rust toe.

15e zondag door het jaar: Jesaja 55,10-11; Matteus 13,1-23
10 juli 2011, Henk Jongerius OP

Wat mij treft in de lezingen die wij gehoord hebben is dat er één en al beweging in aanwezig is: je ziet het regenen en het water de grond drassig maken, je ziet de man voor je die met het karakteristieke gebaar aan het zaaien is, ooit zo prachtig door Vincent van Goch in beeld gebracht.
Die beelden vol beweging gebruikt Jezus om ons iets duidelijk te maken over de verhouding van hemel en aarde, over ons en de grote Ongeziene.
Op de eerste plaats mogen wij daarvan zeggen dat er een beweging is die op ons betrekking heeft. Er komst iets op ons af en dat wordt in de gelijkenis zaad genoemd. Er is een beweging van de hemel uit, vanuit het verborgene naar ons toe die ons vruchtbaar zal maken, zoals regen met de aarde doet. De aarde wacht op die regen want zonder haar is zij gedoemd dor en onvruchtbaar te worden.
Dit alles bevat een grote wijsheid voor ons: het is niet zo dat wij moeten worstelen met de vraag naar God, wat hij voorstelt of wat zijn betekenis is, maar het is omgekeerd: wij mogen en moeten wachten op die beweging van God naar ons toe, want zonder die toenadering wordt ons leven zinloos en zonder glans.
Hoe moeten wij ons dat voorstellen?
In het begin van het Johannes evangelie horen wij: ‘In het begin was het woord en het woord was bij God en het woord was God’.Dat klinkt heel statisch, alsof dat ‘woord’ iets vastomlijnds zou zijn, maar zo is het niet. Ook hier is er sprake van beweging want ‘woord’ zouden we veel beter kunnen vertalen met ‘spreken’.
Dan horen wij in die tekst van Johannes eigenlijk eenzelfde geheim onder woorden gebracht worden: van meet af aan, vanaf het begin is er een spreken, is er een toenadering van Godswege naar mensen toe: God zoekt de mens.

De vraag zal dan zijn of en hoe wij daarvoor open staan en dat is ook het thema van de gelijkenis die Jezus vertelt.
De rotsachtige plekken waarop het zaad valt zijn een beeld van de mensen die zich wel even, misschien met een vaag religieus gevoel, openen voor wat hen overkomt, maar zich toch weer snel afsluiten omdat het leven zo zijn eigen eisen stelt, hard en zakelijk is.
De mensen die met de distels vergeleken worden zijn zij die alle openheid laten verstikken en zich afkeren van wat hen overkomen wil: zij hebben de verwondering in zichzelf laten afsterven, want wat heeft het voor zin om kinderlijk en naïef te zijn?
De goede grond waarop het zaad tot groei en wasdom kan komen is een beeld voor mensen die luisteren, openstaan, ontvankelijk zijn voor wat er in het leven op hen af komt. Dat gebeurt niet op een spectaculaire manier, niet in donder en bliksem of met groot vertoon, maar in dingen en mensen die net zo vanzelfsprekend zijn als regen die de aarde drenkt, als een boom waarin zich vogels verzamelen en nestelen of als een huis waarin voor veel mensen plaats is. De kunst zal zijn om in beelden en mensen gelijkenissen te zien en te horen van het komen van God tot ons. Daarvoor moet je stil worden en leren kijken met de ogen van een kind, want wie wordt als een kind zal het koninkrijk van God binnengaan. Wij zullen niet langer ‘kijken en niet zien, luisteren en niets horen’, maar in stilte het zachte fluisteren van God bespeuren die ons bemint en ons leven vruchtbaar wil maken in goedheid en gerechtigheid. Mogen ook ons doen en spreken lijken op dat van God en ons allen vruchtbaar maken in liefde en goedheid die niet op de wind verwaait.

16e zondag door het jaar: Wijsheid 12,13.16-19; Matteus 13,24-43
17 juli 2011, Paul Minke OP

Het Rijk Gods, daar gaat het Jezus om. Hij is er vol van. Alle dagen. Hij sprak erover in parabels. Keer op keer. Zijn visioen, zijn droom. Hij vergeleek het Rijk Gods vaak met een bruiloftsmaal: het feest van de liefde, van warme verbonden-heid tussen geliefden en gasten, het feest van een vanzelfsprekend goed doen en goed zijn met elkaar, het feest van vrede, harmonie, van geborgen zijn bij en met elkaar. Het Rijk Gods, een plek waar mensen in gerechtigheid met elkaar verkeren. Een droom, een visioen, dat we graag overnemen. Wie wil niet zo'n plek? Iedereen mag ervan getuigen, zijn verlangen naar die droom uitspreken, de hoop dat er ooit van komt laten zien en horen, in woord en daad.
Maar onder die allen zijn er, die daartoe bijzonder geroepen en gezonden zijn, die daartoe de handen opgelegd hebben gekregen, gewijd zijn. Onder hen, Nico, zestig jaar priester, en ik, vijftig priester. In de jaren, die volgden op de wijding, is veel veranderd in kerk en wereld. Zo'n zestig, vijftig jaar geleden was of leek het leven helder en overzichtelijk. Geen multiculturele samenleving, wel verzuiling binnen de maatschappij, iedere groepering met eigen kerken, scholen, verenigingsleven, politieke partij. Het kerkinstituut stond als een huis, rotsvast. De volkskerk bloeide in de parochies. Het visioen van het Rijk Gods was geen aangevochten verwachting.
Hoe anders is het nu. Het visioen van Jezus lijkt verder weg dan ooit. Een golf van polarisatie heeft de kerk verscheurd en verdeeld tot op het bot. Behoudsgezinden en vernieuwers hebben elkaar over en weer verketterd. Gelovigen – leken en priesters – , teleurgesteld en onbegrepen, hebben afgehaakt. Wie heeft niet de pijn van de verwikkelingen in de kerk ervaren? Wie heeft niet de verwarring en onzekerheid en de twijfel bij zichzelf gevoeld?
Om bij mezelf te blijven. Heel vaak heb ik mij de vraag gesteld: wat doe ik verkeerd, als ik zag dat parochianen afhaakten, goedwillende medewerkers wegbleven? Heb ik verkeerde keuzes gemaakt, verkeerd beleid gevoerd, verkeerd gesproken? Was ik, om met de parabel te spreken, de vijand, die onkruid heeft gezaaid? Gedroeg ik mij meer als een huurling, die er onvoldoende zorg voor droeg, dat niet een, voor wie ik verantwoordelijk was, verloren raakte in de woestijn? Getuigde ik te weinig van de hoop, die in mij leeft, en van het visioen van Jezus? Het is mij niet genoeg te zeggen: wat gebeurde, wat mij overkwam in mijn pastoraat, dat had ik niet in de hand. Ontwikkelingen in kerk en samenleving houd je niet tegen. Toch ik weet: Ik heb mensen nodeloos teleurgesteld, gekwetst, beschaamd, in de steek gelaten of wellicht mensen te weinig uitgedaagd, te zeer ontzien, of heb ik te snel opgegeven. Ik ben onvoldoende ingegaan op hun vragen om hulp, om steun, om aandacht. Dit is, terugkijkend, de ene kant van mijn pastoraat: de pijn, het tekort, maar ook vooral spijt over wat gebeurde en niet gebeurde in al die actieve jaren van Huissen, waar ik begonnen ben, tot opnieuw Huissen.

Er is ook een andere kant. Dat is de vreugde die het pastoraat mij geschonken heeft. Al die jaren heb ik mij omringd geweten met mensen, die mij bijstonden. Mensen, die mij hun vertrouwen schonken; mensen, die van harte mij ondersteunden; mensen die mij werk uit handen namen; mensen, die mij hun geloof deelden. Door hen heb ik mogen ervaren, hoe gelukkig je bent als mensen zo met elkaar omgaan. Door hen ben ik gegroeid in mijn geloven, ben ik gegroeid in mijn priesterschap Door hen vond ik moed door te gaan ook op momenten dat ik het moeilijk had. Ik mocht troosten maar ben ik ook getroost. Ik mocht hoop geven, maar ook hoop ontvangen. Ik mocht stem geven aan het evangelie want daartoe was ik immers geroepen, maar zij onderrichtten mij evenzeer met hun levenservaring en geloofsbeleving. Dank zij de bemoediging, steun, hulp en gebed van velen kan ik nu terug zien, op vijftig jaar priesterschap, op vijftig jaar dienst aan de geloofsgemeenschap. En ik mag hopen, dat de dienst, die ik aan velen verricht heb, niet vruchteloos is, dat gedoopten gelukkig zijn in hun geloven, dat gehuwden vreugde beleven in hun liefde, dat kinderen een thuis gevonden hebben in de geloofsgemeen- schap, dat ouderen dankbaar zijn dat hun leven verrijkt en gerijpt is door hun geloof.
Nu weer terug naar de parabel, naar de akker vol tarwe maar ook vol onkruid. De wereld is niet zo zuiver en helder, de kerk is evenmin overzichtelijk. We horen van de ene crisis op de ander, zowel in de wereld als in de kerk. Dat raakt velen. Velen zijn verontrust. Vragen zich af: wat kun je er aan doen? Ook de knechten in de parabel vragen om harde maatregelen: uittrekken dat onkruid. Hoe anders reageert de meester, zeg God, op de verontrusting van de knechten. Hij laat op de akker groeien wat groeit, goed en slecht, zuiver en onzuiver. Het goede wordt niet verstikt. Het Rijk Gods, dat komt er, hoe dan ook. Het groeit als een mosterdzaadje of zoals gist in het deeg: in het kleine, in het verborgene. En soms licht het Rijk even op, in het leven van elke dag, op momenten, dat je ervaart: ik mag er zijn, ik mag er zijn voor anderen, ik mag er zijn voor God. Dan weet je, al ben je verontrust, er is ook reden tot hoop. Dan weet je, al is er crisis, er is ook een toekomst vol belofte Dan weet je, al denk je 'ik weet het niet meer', er is ook uitkomst.
Ik maak niet de balans op over mijn priesterleven. Ik kan niet oordelen over mezelf. En al mocht ik het doen, ik geloof, dat God milder zal zijn dan ikzelf zou zijn. Ik heb wel alle reden God dankbaar te zijn om zijn nabijheid al die jaren. Ik heb ook alle reden allen dankbaar te zijn, die mij gesteund hebben, zowel de mensen wier namen ik intussen vergeten ben, maar die wel door God gekend zijn, als de medebroeders, met wie ik de laatste elf jaren verkeer hier in huis, en U allen voor alle saamhorigheid en genegenheid, die ik alle dagen als een weldaad heb mogen ervaren. Moge God hen en u zegenen. Amen.

17e zondag door het jaar: 1koningen 3,5-12; Matteus 13,44-52
24 juli 2011, Antoon Boks

Wat een ellende is er op zoveel verschillende plaatsen op aarde: honger in Oost Afrika, oorlog in vele plaatsen, een gek in Oslo. Hoeveel wijze mensen zijn er op de hele wereld? Hoeveel mensen denken er in zwart wit en trekken daaruit hun conclusie? Toch kom ik weer met een blijde boodschap.
Ik zag een poos terug een programma over bergbeklimmers. Het ging over een waar gebeurd verhaal dat slecht afliep omdat er een onverwachte storm opkwam. De bergbeklimmers strandden, sommigen stierven en bij een man die het ongeluk overleefde, moesten een aantal tenen en vingers geamputeerd worden als gevolg van bevriezing.
Voor mij lijkt bergbeklimmen iets gevaarlijks, vooral omdat ik hoogtevrees heb! In het programma vroegen ze de overlevende: “Wil je weer gaan klimmen?” Zijn antwoord was: “Zeker wel”. De interviewer vroeg hem: “Maar waarom? Je ging bijna dood op die berg”. De reactie van de bergbeklimmer was: “Als jij er geweest zou zijn, dan deed je het ook. Het maakt elke minuut van het leven zo kostbaar. Mijn hele leven wordt beïnvloed door in de vakantie bergen te beklimmen. Ik zie alles in een ander licht”.
Ik snap het niet. Het is me duidelijk dat die klimmer een ander perspectief op het leven heeft, ver weg van wat mijn leven is. Dat ander perspectief gold ook voor de andere klimmers die luisterden naar het interview, want ze knikten met hun hoofd om te laten zien dat ze het met die man eens waren.
Gebeurt zoiets ook als we luisteren naar de gelijkenissen, die Jezus aan zijn leerlingen vertelde? Hij kende God en deelde dat met mensen, waarvan sommigen langzamerhand zijn kijk op het leven en op God begonnen te begrijpen. Als Hij deze verhalen uitlegt aan mensen die als buitenstaanders kijken dan snappen ze het niet. Voor hen zijn die gelijkenissen zonder zin en ze klinken zelfs gek. Maar voor leerlingen zoals wij, ook al zijn we geen Bijbelgeleerden en zijn we zelfs geen volmaakte leerlingen, dan zijn we toch hier naar de kapel gekomen waar we horen met de oren van het geloof en weten wat Jezus beschrijft, wij behoren hier tot de insiders. Het gaat om een manier van geloven en leven die we, hoe gevaarlijk ook, hebben aanvaard. Deze gelijkenissen hebben een wijsheid die we niet op eigen kracht zouden kunnen bereiken.
Daarom luisteren we naar wat Jezus ons vandaag vertelt. We brengen net als de mensen in deze gelijkenissen persoonlijke offers, omdat we geloven in Gods liefde voor ons en voor alle mensen. We hebben weet van een schat en zijn bereid om offers te brengen om die vast te houden.
We leven daarom niet volgens vele van de om ons heen heersende normen: we kiezen voor eerlijkheid, zelfs als het betekent dat we dan geen extra winst maken;

we behandelen alle mensen, niet alleen onze familie, op een liefdevolle manier; wij zijn trouw aan onze afspraken, ook al houden veel mensen zich niet aan uitgesproken beloften; we helpen mensen die ons nodig hebben, zelfs als we ze niets schuldig zijn. Als we kijken naar de toekomst blijven we hopen, ook al is er veel dat ons tot wanhoop kan drijven; wij vergeven de mensen die ons beledigen.
Dat alles klinkt zinloos voor buitenstaanders, ze snappen het niet, net zo min als ik iets zie in bergbeklimmen. Maar als Jezus verhalen vertelt over het vinden van een schat en een parel van grote waarde, dan gok ik en maak de nodige offers om die schat te pakken te krijgen en vast te houden. Ik heb het gevoel dat ik op iets zeer waardevols ben gestuit. Ik ben over een schat gestruikeld en ik zal proberen alles in de steek te laten wat me tegenhoudt om die schat te behouden. Dit geldt niet alleen voor mij maar ook voor ons allemaal: Wij zijn zoekers naar een grote schat en dat willen we vieren.
Dat zoeken naar een grote schat is gevaarlijk, misschien nog wel gevaarlijker dan bergbeklimmen, want ik moet een risico nemen met Christus en met wat elke dag van mijn leven gebeurt, soms op een manier die grote offers vraagt. Meestal zijn de dagelijkse risico’s klein, maar wel voortdurend aanwezig. Het is allemaal in het belang van de schat. In feite, ook al zijn er veel dingen die de wereld waardevol vindt zoals persoonlijk gewin, bezittingen tegen elke prijs, vrije tijd en bepaalde genoegens, dan nog ben ik bereid om al die parels in de steek te laten als ik vind dat ze me weg houden van die ene parel die meer waard is dan al het andere.
Wij bidden net als Salomo om wijsheid: om ons te helpen elke dag goede beslissingen te nemen, om te weten waar we ons van moeten losmaken om te leven volgens Gods weg, om te weten welke keuzes we moeten maken om de schat die wij hebben gevonden te behouden; om die keuzes te maken, ook als zijn ze klein, om God steeds meer te ervaren, om te weten wat we moeten doen, om onze goede relaties op te bouwen en om te weten welke relaties daarbij niet helpen; om te weten waar we onze kostbare tijd en energie aan moeten besteden op een manier dat we God dienen. Net als Salomo zal God ons die wijsheid geven. We zijn hier niet om verleid te worden door valse parels of namaakgoud. Dat is het gewoon niet waard. We willen echtheid in ons leven en we voelen wat dat is. We zijn gestruikeld over een schat en weten dat al het andere niet die waarde heeft. Jezus spreekt van het koninkrijk in het evangelie. Wij bezitten wijsheid. Wij weten, waarover Jezus aan het spreken is en we proberen te leven volgens die wijsheid. Amen.

18e zondag door het jaar: Numeri 11,4b-15; Matteus 14,22-38
1 augustus 2011, Ernst Marijnissen OP

Mensen zijn niet gelijk, zeggen we. Dat kun je op twee manieren verstaan. In de eerste plaats is de ene mens de ander niet. Elk van ons heeft iets eigens. Zelfs als mensen veel met anderen gemeen hebben, dan nog zijn er verschillen. In dat opzicht kun je de mensen vergelijken met een boom vol bladeren. Ze zijn niet te tellen en er zijn er geen twee gelijk!
Maar mensen verschillen in een ander opzicht ook van elkaar. Dan let ik op de plaats waar ze zijn en de situatie, waarin ze verkeren. Dan gaat het over welstand of armoede. Huidskleur of godsdienst. Het gaat over mogelijkheden en onmogelijkheden. Over ruimte of benauwenis. Over vrijheid of slavernij, menslievendheid of terreur. Maar één ding hebben we allen gemeen. Wanneer iemand van ons, zich op een plaats of in een situatie bevindt, waar je het slecht maakt of het niet ziet zitten, probeer je er weg te komen. Het doet er niet zoveel toe of het gaat om materiele dingen of geestelijke zaken. Of je nu honger of pijn lijdt óf mentaal helemaal kapot bent, je wilt weg, op zoek naar een andere levensruimte, naar frisse lucht, naar nieuwe mogelijkheden of uitdagingen, ongeacht of we daarin slagen of niet. Daarbij moet ik wel opmerken dat ook daar sterke verschillen optreden. Veel mensen in onze wereld willen wel uittrekken of veranderen, maar ze hebben geen enkele kans óf het wordt hen door anderen onmogelijk gemaakt.
Zo is het ook Jezus vergaan!
De tekst, die wij zo even gehoord hebben, lijkt zo maar ergens te beginnen: “toen Jezus dit hoorde week hij vandaar uit in een boot naar een eenzame plaats”. Je moet je natuurlijk afvragen: wát heeft Jezus dan gehoord dat hij van die plaats wil wegtrekken? Het antwoord is niet moeilijk. Men had hem verteld dat Johannes de doper door Herodes in de gevangenis was onthoofd. De moord op de profeet vindt plaats temidden van de machtigen, die de verjaardag van de koning vieren. Een jonge vrouw, Salomé, heeft door haar dansen de hoofden van de koning en zijn gasten op hol gebracht. Daarom mag zij van de koning vragen wat ze wil, en op aandringen van haar moeder eist ze het hoofd van Johannes. Dat kan in zulke kringen straffeloos gebeuren. Niemand zegt wat, want wie wil nu zijn bevoorrechte positie als bestuurder, politicus, militair of zakenman op het spel zetten! Ze houden elkaar allemaal de hand boven het hoofd. Er wordt gelachen, gegeten en gedronken, de ene hand wast de andere en het vuile werk wordt bedekt met luxe, pronkzucht en het inzicht, dat het volk zich toch wel vergaapt aan de rijken en de sterren, en kort van geheugen is. Het is de wereld, waartegen Johannes heeft geprofeteerd. Hij heeft opgeroepen tot bekering. Hij heeft bepleit om aandacht te besteden aan de armen en de hongerlijders van alle tijden. Dat kostte hem de kop.
Zo’n wereld vol schrijnende tegenstellingen bestaat nog steeds. We weten er alles van. De verhalen van de bijbel leren ons in alle toonaarden, dat God ons uit die wereld wil weghalen. We moeten zo’n wereld als het ware durven verlaten. Ik zei het in het begin: in iedere mens huist het verlangen om een plaats of een situatie, waarin we het slecht maken, te ontkomen of te ontvluchten. Daarom 

begint de lezing uit het evangelie van vandaag aldus: toen Jezus dit hoorde week hij vandaar uit in een boot naar een eenzame plaats”. Dat hoeft nog niet te betekenen dat Jezus zich ruimtelijk naar een andere plek begaf. Het uitwijken van Jezus duidt, en misschien wel op de eerste plaats, op een verandering van mentaliteit, van inzicht. Hij verwijdert zich van de wereld van Herodes, hij trekt weg uit onze samenleving, die vervuld is van zogenaamde vanzelfsprekendheden. Hij onttrekt zich aan een bestaan, waarin we elkaar na-apen, waarin we dingen aanschaffen, omdat iedereen dat doet, of omdat we ons laten misvormen door luide reclameboodschappen en dubbelzinnige beloften van voordeeltjes of snelle successen, van weer een nieuwe technische mogelijkheid. Hij verlaat de wereld, waarin we trachten op te vallen door ons uiterlijk zo toe te takelen, dat iedereen het moet zien, maar dat doen bij gebrek aan innerlijke kracht of angst voor wie we van binnen zijn. Mensen zijn vaak en verdrietig genoeg als een lege huls.
Die wereld ontwijkt Jezus. Hij gaat op zoek naar een andere manier van samen leven en een beter verstaan van de ander. De eenzame plaats is het symbool van een zuivere geest, een open hart, een eerlijk voornemen. Het is een plek van open handen en de bereidheid om te luisteren. De eenzame plaats wordt gekenmerkt door stilte, bescheidenheid, verlangen. We worden niet langer afgeleid van onszelf en elkaar.
Maar Jezus is niet zozeer met zichzelf bezig. Hem bezwaart de druk, waaronder de mensen moeten leven. Hij lijdt onder het onrecht, dat zo velen wordt aangedaan. Hij voelt zich deelgenoot aan de dagelijkse zorgen en kwellingen, die mensen berooft van goede moed en vertrouwen in de toekomst. En de mensen, die hem ontmoeten, hebben dat door, voelen zijn bekommernis aan. “Maar toen de scharen dat ontdekten volgden ze hem te voet vanuit de steden”, zegt het evangelie. De woorden, die Jezus tot hen spreekt en de goede dingen, die hij voor hen doet, wekken vertrouwen bij de gewone mensen, en ze lopen hem achterna in de hoop, dat hij hen wat beters heeft te bieden dan al die bekende en aanzienlijke figuren, die hun land, hun dagelijks leven en hun kerk naar hun hand proberen te zetten. Jezus wordt “innerlijk om hen bewogen”, zegt Matteus. En op een andere plaats zegt hij: “ze waren als een kudde zonder herder”. Dan sluit Jezus al die mensen in zijn hart en laat hij zien hoe je met elkaar kunt leven en omgaan en gelukkig worden. Je kunt zeggen, dat het verhaal van het broodwonder de verfilming is van de samenleving, die mogelijk wordt als we de wereld van Herodes en de zijnen verlaten. Het delen van de broden en de vissen is een verbeelding van het delen van het leven. Dan is er genoeg voor de velen. Dat is de omkering van de wereld, waarin wij leven. Daar verdelen de groten en de machtigen eerst het leven onder elkaar. Vervolgens vertellen zij de scharen, de grote massa, hoe ze met wat is overgebleven moeten omgaan. Het broodwonder biedt ons het perspectief hoe wij daaraan kunnen ontkomen áls we onze samenleving niet langer als vanzelfsprekend willen beschouwen.
Als we Jezus durven volgen en met hem uitwijken, zullen we dat ervaren.

19e zondag door het jaar: 1Koningen 19,19a-13a; Matteus 14,22-33
7 augustus 2011, Antoon Boks OP

Welk advies zouden wij de leerlingen, die in die storm zaten, waar Matteus over vertelt, gegeven hebben? Hij schildert zeer somber en wanhopig hun situatie: zij kampen met hoge golven, een sterke tegenwind en het is pikdonker. Als wij een paar bemoedigende woorden tegen hen konden zeggen, wat zou het dan zijn? Iets als: “Houd de moed erin; de dag breekt zo aan”. “Jullie halen het, ga door”. of “Roei harder”.
Het waren ervaren vissers. Wat zouden die bange en verontruste vissers terug hebben geschreeuwd op die goede raad van ons? Ik denk dat het geen woorden zouden zijn geweest, die nette mensen graag in het bijzijn van kinderen willen uitspreken. En als wij aan boord zouden zijn geweest en met deze raad waren komen aandragen, hadden ze ons misschien wel overboord gegooid. Goede raad zou mensen kunnen helpen die iets kunnen doen aan hun toestand. Maar hier zijn ze op zee midden in een storm. Je bent overgeleverd aan de willekeur van de natuur. Je kunt goede raad maar beter vergeten.
Terwijl wij allemaal bemoedigende woorden en wijsheid van mensen die betrokken zijn met ons lot waarderen, toch zijn -als we werkelijk in de problemen zitten- goed bedoelde woorden niet genoeg. Misschien lukt het ons nog om toegeeflijk dank u wel te zeggen en dan zelf maar proberen om die tegenwind onder ogen te zien. Meer dan eens is in het verleden de Kerk afgeschilderd als een boot in storm en tegenwind. Maar wie van ons had er ooit aan kunnen dromen dat we de laatste vijftien jaar zoveel schandalen onder ogen zouden moeten zien.
Er zijn natuurlijk andere persoonlijke stormen die we bij ons zelf of bij mensen dicht bij ons hebben gezien: mensen met kanker die nu behandeld wordt of iemand van onze familie die een fout maakte en voor de gevolgen moet opdraaien; een huwelijk, dat na twintig jaar kapot gaat zodat kinderen, familie en vrienden de gevolgen hiervan onder ogen moeten zien en die dan alleen nog maar kunnen zeggen: “Als dat kan gebeuren met hun huwelijk, wat voor toekomst is er dan voor ons?“
Matteus vertelt ons dat de storm ongeveer drie uur in de ochtend plaats vond. Bent u ooit omstreeks die tijd wakker geworden met een naar voorgevoel? Of wakker geworden terwijl er van alles door je gedachten spookt? Denkend aan wat er allemaal gebeurt met anderen, kunnen we ons in het duister en de eenzaamheid af vragen: wat zou er allemaal kunnen gebeuren. Op zulke momenten zien we wat anderen hebben meegemaakt en soms zijn dat mensen waarvan wij altijd hun sterkte en moed hebben bewonderd. Wie of wat kan ons tegen zo’n storm beschermen? Hoe zouden wij zelf met een ongeluk omgaan? Deze hersenschimmen in de nacht kunnen ineens naar boven komen als we horen dat een vriend van onze leeftijd een hartinfarct of een hersenbloeding heeft gehad of als we in de rouwadvertenties lezen van mensen van onze leeftijd die na een lange ziekte zijn gestorven.

Welk advies zou u iemand geven die in zo’n donkere storm terecht komt? Hebt u het ooit geprobeerd? Zat u met uw mond vol tanden? Voelde u alleen maar dat woorden niet toereikend waren? In de jaren na mijn wijding, toen de kerk door al die veranderingen van het tweede Vaticaanse Concilie ging, wisten we geen van allen welke kant het op zou gaan. Een oudere confrater zei me: Antoon, blijf naar Jezus kijken. Dat kan een beetje gek lijken, maar ik wist dat hij door veel stormen heen was gegaan. De storm en de duisternis duurden heel lang voor hem. Toch hield hij vast aan zijn roeping en was een voorbeeld voor mij.
Wat die confrater vanuit zijn ervaring zei, was dat wij niet alleen in de boot zijn, niet als er een storm is op het meer, maar ook niet hier in de kerk of gewoon rond een eettafel. Een poosje geleden had ik een bijeenkomst met een etentje. Het eten was heerlijk. Terwijl we bezig waren om elkaar bij te praten vertelde één van de aanwezigen dat zijn zoon, een vader van twee, kanker had. De stemming werd onmiddellijk anders en iemand stelde voor dat we samen zouden bidden voor die zoon. Daar zaten wij rond de tafel en hielden onze ogen gericht op Jezus. Wij waren niet alleen, want in het gebed werden wij eraan herinnerd dat Jezus daar was niet ver van ons vandaan. Er kwam een rust over ons en die vriend van wie de zoon zo ziek was zei met tranen in zijn ogen niets anders dan “dank je”.
Dat kunnen wij voor elkaar doen op stormachtige momenten. Door onze aanwezigheid met iemand in problemen herinneren wij hen eraan dat zij niet alleen in de boot zijn, dat wij bij hen zijn. Als wij durven te doen wat Petrus deed toen hij uit de boot stapte in dat gevaarlijke water, namelijk volledig op Jezus vertrouwen, dan kunnen we ook doen wat wij deden rond die tafel: een gebed met iemand in problemen. Onder de voorbeden brengen we in herinnering dat Jezus met ons is. Zijn stem en stille aanwezigheid kan rust brengen en ons moed geven als wij proberen verder te gaan ook als er een storm om ons woedt en ons geloof bedreigt.
Ziekte of problemen zijn ernstige situaties in ons leven, maar heel ons leven als Christen is gevaarlijk. Leven als Christen veronderstelt dat we ons op heel wat woelige baren begeven. Bijvoorbeeld: iemand opbellen van wie we vervreemd zijn geraakt; opkomen voor iemand die uitgelachen wordt; eerlijk zijn op het werk ook als andere dat niet altijd zijn; niet mee doen met de meerderheid als wij weten dat hun acties verkeerd zijn; of misschien alleen maar iets aardigs zeggen tegen een vervelend iemand. Er kunnen heel wat stormpjes zijn in ons leven als we proberen te leven als leerlingen van Jezus.
Christen zijn is niet altijd een warme deken, maar het betekent vaak risico lopen met Jezus. Toen Petrus zich kwetsbaar opstelde, leerde hij veel over zijn eigen zwakheid, maar hij ervoer ook de macht van God. Als hij dat risico niet had genomen, had hij ook niet de aanwezigheid van God en van Jezus gevoeld. Moge dat ook onze manier van leven zijn. Amen